Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Falsifiëren (to falsify) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
falsifieer
falsifieert
falsifieert
falsifiëren
falsifiëren
falsifiëren
Present perfect tense
heb gefalsifieerd
hebt gefalsifieerd
heeft gefalsifieerd
hebben gefalsifieerd
hebben gefalsifieerd
hebben gefalsifieerd
Past tense
falsifieerde
falsifieerde
falsifieerde
falsifieerden
falsifieerden
falsifieerden
Future tense
zal falsifiëren
zult falsifiëren
zal falsifiëren
zullen falsifiëren
zullen falsifiëren
zullen falsifiëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou falsifiëren
zou falsifiëren
zou falsifiëren
zouden falsifiëren
zouden falsifiëren
zouden falsifiëren
Subjunctive mood
falsifiëre
falsifiëre
falsifiëre
falsifiëre
falsifiëre
falsifiëre
Past perfect tense
had gefalsifieerd
had gefalsifieerd
had gefalsifieerd
hadden gefalsifieerd
hadden gefalsifieerd
hadden gefalsifieerd
Future perf.
zal gefalsifieerd hebben
zal gefalsifieerd hebben
zal gefalsifieerd hebben
zullen gefalsifieerd hebben
zullen gefalsifieerd hebben
zullen gefalsifieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefalsifieerd hebben
zou gefalsifieerd hebben
zou gefalsifieerd hebben
zouden gefalsifieerd hebben
zouden gefalsifieerd hebben
zouden gefalsifieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
falsifieer
falsifieert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

etten
do
executeren
excuse
existeren
exhort
ezelen
do
falsificeren
falsify
fantaseren
imagine
favoriseren
do
fietskamperen
bicycle camping
figuurzagen
do
fijnslaan
fine strike

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'falsify':

None found.