Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Expediëren (to dispatch) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
expedieer
expedieert
expedieert
expediëren
expediëren
expediëren
Present perfect tense
heb geëxpedieerd
hebt geëxpedieerd
heeft geëxpedieerd
hebben geëxpedieerd
hebben geëxpedieerd
hebben geëxpedieerd
Past tense
expedieerde
expedieerde
expedieerde
expedieerden
expedieerden
expedieerden
Future tense
zal expediëren
zult expediëren
zal expediëren
zullen expediëren
zullen expediëren
zullen expediëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou expediëren
zou expediëren
zou expediëren
zouden expediëren
zouden expediëren
zouden expediëren
Subjunctive mood
expediëre
expediëre
expediëre
expediëre
expediëre
expediëre
Past perfect tense
had geëxpedieerd
had geëxpedieerd
had geëxpedieerd
hadden geëxpedieerd
hadden geëxpedieerd
hadden geëxpedieerd
Future perf.
zal geëxpedieerd hebben
zal geëxpedieerd hebben
zal geëxpedieerd hebben
zullen geëxpedieerd hebben
zullen geëxpedieerd hebben
zullen geëxpedieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëxpedieerd hebben
zou geëxpedieerd hebben
zou geëxpedieerd hebben
zouden geëxpedieerd hebben
zouden geëxpedieerd hebben
zouden geëxpedieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
expedieer
expedieert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'dispatch':

None found.