Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Equiperen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
equipeer
equipeert
equipeert
equiperen
equiperen
equiperen
Present perfect tense
heb geëquipeerd
hebt geëquipeerd
heeft geëquipeerd
hebben geëquipeerd
hebben geëquipeerd
hebben geëquipeerd
Past tense
equipeerde
equipeerde
equipeerde
equipeerden
equipeerden
equipeerden
Future tense
zal equiperen
zult equiperen
zal equiperen
zullen equiperen
zullen equiperen
zullen equiperen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou equiperen
zou equiperen
zou equiperen
zouden equiperen
zouden equiperen
zouden equiperen
Subjunctive mood
equipere
equipere
equipere
equipere
equipere
equipere
Past perfect tense
had geëquipeerd
had geëquipeerd
had geëquipeerd
hadden geëquipeerd
hadden geëquipeerd
hadden geëquipeerd
Future perf.
zal geëquipeerd hebben
zal geëquipeerd hebben
zal geëquipeerd hebben
zullen geëquipeerd hebben
zullen geëquipeerd hebben
zullen geëquipeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëquipeerd hebben
zou geëquipeerd hebben
zou geëquipeerd hebben
zouden geëquipeerd hebben
zouden geëquipeerd hebben
zouden geëquipeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
equipeer
equipeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.