Encanailleren (to demeanself) conjugation

Dutch

Conjugation of encanailleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
encanailleer
I demeanself
encanailleert
you demeanself
encanailleert
he/she/it demeansself
encanailleren
we demeanself
encanailleren
you all demeanself
encanailleren
they demeanself
Present perfect tense
heb geëncanailleerd
I have demeanedself
hebt geëncanailleerd
you have demeanedself
heeft geëncanailleerd
he/she/it has demeanedself
hebben geëncanailleerd
we have demeanedself
hebben geëncanailleerd
you all have demeanedself
hebben geëncanailleerd
they have demeanedself
Past tense
encanailleerde
I demeanedself
encanailleerde
you demeanedself
encanailleerde
he/she/it demeanedself
encanailleerden
we demeanedself
encanailleerden
you all demeanedself
encanailleerden
they demeanedself
Future tense
zal encanailleren
I will demeanself
zult encanailleren
you will demeanself
zal encanailleren
he/she/it will demeanself
zullen encanailleren
we will demeanself
zullen encanailleren
you all will demeanself
zullen encanailleren
they will demeanself
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou encanailleren
I would demeanself
zou encanailleren
you would demeanself
zou encanailleren
he/she/it would demeanself
zouden encanailleren
we would demeanself
zouden encanailleren
you all would demeanself
zouden encanailleren
they would demeanself
Subjunctive mood
encanaillere
I demeanself
encanaillere
you demeanself
encanaillere
he/she/it demeanself
encanaillere
we demeanself
encanaillere
you all demeanself
encanaillere
they demeanself
Past perfect tense
had geëncanailleerd
I had demeanedself
had geëncanailleerd
you had demeanedself
had geëncanailleerd
he/she/it had demeanedself
hadden geëncanailleerd
we had demeanedself
hadden geëncanailleerd
you all had demeanedself
hadden geëncanailleerd
they had demeanedself
Future perf.
zal geëncanailleerd hebben
I will have demeanedself
zal geëncanailleerd hebben
you will have demeanedself
zal geëncanailleerd hebben
he/she/it will have demeanedself
zullen geëncanailleerd hebben
we will have demeanedself
zullen geëncanailleerd hebben
you all will have demeanedself
zullen geëncanailleerd hebben
they will have demeanedself
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëncanailleerd hebben
I would have demeanedself
zou geëncanailleerd hebben
you would have demeanedself
zou geëncanailleerd hebben
he/she/it would have demeanedself
zouden geëncanailleerd hebben
we would have demeanedself
zouden geëncanailleerd hebben
you all would have demeanedself
zouden geëncanailleerd hebben
they would have demeanedself
Du
Ihr
Imperative mood
encanailleer
demeanself
encanailleert
demeanself

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'demeanself':

None found.
Learning languages?