Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Economiseren (to economize) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
economiseer
economiseert
economiseert
economiseren
economiseren
economiseren
Present perfect tense
heb geëconomiseerd
hebt geëconomiseerd
heeft geëconomiseerd
hebben geëconomiseerd
hebben geëconomiseerd
hebben geëconomiseerd
Past tense
economiseerde
economiseerde
economiseerde
economiseerden
economiseerden
economiseerden
Future tense
zal economiseren
zult economiseren
zal economiseren
zullen economiseren
zullen economiseren
zullen economiseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou economiseren
zou economiseren
zou economiseren
zouden economiseren
zouden economiseren
zouden economiseren
Subjunctive mood
economisere
economisere
economisere
economisere
economisere
economisere
Past perfect tense
had geëconomiseerd
had geëconomiseerd
had geëconomiseerd
hadden geëconomiseerd
hadden geëconomiseerd
hadden geëconomiseerd
Future perf.
zal geëconomiseerd hebben
zal geëconomiseerd hebben
zal geëconomiseerd hebben
zullen geëconomiseerd hebben
zullen geëconomiseerd hebben
zullen geëconomiseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëconomiseerd hebben
zou geëconomiseerd hebben
zou geëconomiseerd hebben
zouden geëconomiseerd hebben
zouden geëconomiseerd hebben
zouden geëconomiseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
economiseer
economiseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'economize':

None found.