Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ebaucheren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ebaucheer
ebaucheert
ebaucheert
ebaucheren
ebaucheren
ebaucheren
Present perfect tense
heb geëbaucheerd
hebt geëbaucheerd
heeft geëbaucheerd
hebben geëbaucheerd
hebben geëbaucheerd
hebben geëbaucheerd
Past tense
ebaucheerde
ebaucheerde
ebaucheerde
ebaucheerden
ebaucheerden
ebaucheerden
Future tense
zal ebaucheren
zult ebaucheren
zal ebaucheren
zullen ebaucheren
zullen ebaucheren
zullen ebaucheren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ebaucheren
zou ebaucheren
zou ebaucheren
zouden ebaucheren
zouden ebaucheren
zouden ebaucheren
Subjunctive mood
ebauchere
ebauchere
ebauchere
ebauchere
ebauchere
ebauchere
Past perfect tense
had geëbaucheerd
had geëbaucheerd
had geëbaucheerd
hadden geëbaucheerd
hadden geëbaucheerd
hadden geëbaucheerd
Future perf.
zal geëbaucheerd hebben
zal geëbaucheerd hebben
zal geëbaucheerd hebben
zullen geëbaucheerd hebben
zullen geëbaucheerd hebben
zullen geëbaucheerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëbaucheerd hebben
zou geëbaucheerd hebben
zou geëbaucheerd hebben
zouden geëbaucheerd hebben
zouden geëbaucheerd hebben
zouden geëbaucheerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ebaucheer
ebaucheert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

doorspreken
do
droogmaken
dry
droppelen
drip
dwarrelen
whirl
e-mailen
email
ebben
do
eenentwintigen
blackjack
elektrocuteren
electrocute
enquêteren
engage
entameren
bring up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.