Duelleren (to duel) conjugation

Dutch
13 examples

Conjugation of duelleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
duelleer
I duel
duelleert
you duel
duelleert
he/she/it duels
duelleren
we duel
duelleren
you all duel
duelleren
they duel
Present perfect tense
heb geduelleerd
I have dueled
hebt geduelleerd
you have dueled
heeft geduelleerd
he/she/it has dueled
hebben geduelleerd
we have dueled
hebben geduelleerd
you all have dueled
hebben geduelleerd
they have dueled
Past tense
duelleerde
I dueled
duelleerde
you dueled
duelleerde
he/she/it dueled
duelleerden
we dueled
duelleerden
you all dueled
duelleerden
they dueled
Future tense
zal duelleren
I will duel
zult duelleren
you will duel
zal duelleren
he/she/it will duel
zullen duelleren
we will duel
zullen duelleren
you all will duel
zullen duelleren
they will duel
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou duelleren
I would duel
zou duelleren
you would duel
zou duelleren
he/she/it would duel
zouden duelleren
we would duel
zouden duelleren
you all would duel
zouden duelleren
they would duel
Subjunctive mood
duellere
I duel
duellere
you duel
duellere
he/she/it duel
duellere
we duel
duellere
you all duel
duellere
they duel
Past perfect tense
had geduelleerd
I had dueled
had geduelleerd
you had dueled
had geduelleerd
he/she/it had dueled
hadden geduelleerd
we had dueled
hadden geduelleerd
you all had dueled
hadden geduelleerd
they had dueled
Future perf.
zal geduelleerd hebben
I will have dueled
zal geduelleerd hebben
you will have dueled
zal geduelleerd hebben
he/she/it will have dueled
zullen geduelleerd hebben
we will have dueled
zullen geduelleerd hebben
you all will have dueled
zullen geduelleerd hebben
they will have dueled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geduelleerd hebben
I would have dueled
zou geduelleerd hebben
you would have dueled
zou geduelleerd hebben
he/she/it would have dueled
zouden geduelleerd hebben
we would have dueled
zouden geduelleerd hebben
you all would have dueled
zouden geduelleerd hebben
they would have dueled
Du
Ihr
Imperative mood
duelleer
duel
duelleert
duel

Examples of duelleren

Example in DutchTranslation in English
- En duelleren.- And duelling.
- En waarom zou ik met jou duelleren?- And why would I duel you?
- Het liefst zie ik jullie duelleren met pistolen bij zonsopgang.Frankly, I'd like to see you two duel it out with pistols at dawn.
- Wegens duelleren.- For duelling, you ape!
Als hij aan het duelleren is met Broadsky, moet je snel terzake komen.If-If he is playing dueling snipers with Broadsky, you got to get to the point real fast.
Baron Tempos wil dat ik met hem duelleer. Om jou.Baron Tempos wants me to duel him for your love.
Is dit het laatste snufje op het gebied van duelleer arena technologie, of niet?Is this the latest in duel arena technology, or what?
dus hou je mond en duelleer.So shut up and duel.
Daarom wil ik ook dat jij met de Vos duelleert.Which is precisely why I want you to duel the Fox.
Deze bizarre dingen gebeuren altijd wanneer Yugi duelleert.This weird stuff always happens when Yugi duels.
Hij duelleert, dat is wat anders.In a duel, that's different.
Maar ja, jij duelleert slechter dan mijn moeder.Or, like you helped. Then again you duel worse than my mom.
Heb je geduelleerd?Jesus. You dueled him?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

doorwarmen
do
doorzenden
forward
dromen
dream
drossen
abscond
dubbelklikken
do
dubbelslaan
double strike
duchten
fear
duiden
interpret
durven
dare
ebaucheren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'duel':

None found.
Learning languages?