Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Disculperen (to exculpate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
disculpeer
disculpeert
disculpeert
disculperen
disculperen
disculperen
Present perfect tense
heb gedisculpeerd
hebt gedisculpeerd
heeft gedisculpeerd
hebben gedisculpeerd
hebben gedisculpeerd
hebben gedisculpeerd
Past tense
disculpeerde
disculpeerde
disculpeerde
disculpeerden
disculpeerden
disculpeerden
Future tense
zal disculperen
zult disculperen
zal disculperen
zullen disculperen
zullen disculperen
zullen disculperen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou disculperen
zou disculperen
zou disculperen
zouden disculperen
zouden disculperen
zouden disculperen
Subjunctive mood
disculpere
disculpere
disculpere
disculpere
disculpere
disculpere
Past perfect tense
had gedisculpeerd
had gedisculpeerd
had gedisculpeerd
hadden gedisculpeerd
hadden gedisculpeerd
hadden gedisculpeerd
Future perf.
zal gedisculpeerd hebben
zal gedisculpeerd hebben
zal gedisculpeerd hebben
zullen gedisculpeerd hebben
zullen gedisculpeerd hebben
zullen gedisculpeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedisculpeerd hebben
zou gedisculpeerd hebben
zou gedisculpeerd hebben
zouden gedisculpeerd hebben
zouden gedisculpeerd hebben
zouden gedisculpeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
disculpeer
disculpeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

dekken
cover
deviëren
devalue
dichtlakken
lacquer close
dienstdoen
serve
dineren
dine
dirigeren
dip
discrimineren
discredit
discussiëren
exculpate
domineren
dominate
dominoën
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'exculpate':

None found.