Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Disconteren (to discount) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
disconteer
disconteert
disconteert
disconteren
disconteren
disconteren
Present perfect tense
heb gedisconteerd
hebt gedisconteerd
heeft gedisconteerd
hebben gedisconteerd
hebben gedisconteerd
hebben gedisconteerd
Past tense
disconteerde
disconteerde
disconteerde
disconteerden
disconteerden
disconteerden
Future tense
zal disconteren
zult disconteren
zal disconteren
zullen disconteren
zullen disconteren
zullen disconteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou disconteren
zou disconteren
zou disconteren
zouden disconteren
zouden disconteren
zouden disconteren
Subjunctive mood
discontere
discontere
discontere
discontere
discontere
discontere
Past perfect tense
had gedisconteerd
had gedisconteerd
had gedisconteerd
hadden gedisconteerd
hadden gedisconteerd
hadden gedisconteerd
Future perf.
zal gedisconteerd hebben
zal gedisconteerd hebben
zal gedisconteerd hebben
zullen gedisconteerd hebben
zullen gedisconteerd hebben
zullen gedisconteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedisconteerd hebben
zou gedisconteerd hebben
zou gedisconteerd hebben
zouden gedisconteerd hebben
zouden gedisconteerd hebben
zouden gedisconteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
disconteer
disconteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

desambigueren
disambiguate
dichtknijpen
do
dichtspringen
close jump
dichtvriezen
freeze
dieplinken
do
dimmen
dimension
disciplineren
discipline
discrediteren
discredit
dispergeren
do
dolen
roam

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'discount':

None found.