Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Dichtsluiten (to close close) conjugation

Dutch

Conjugation of dichtsluiten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sluit dicht
I close close
sluit dicht
you close close
sluit dicht
he/she/it closes close
sluiten dicht
we close close
sluiten dicht
you all close close
sluiten dicht
they close close
Present perfect tense
heb dichtgesloten
I have closed close
hebt dichtgesloten
you have closed close
heeft dichtgesloten
he/she/it has closed close
hebben dichtgesloten
we have closed close
hebben dichtgesloten
you all have closed close
hebben dichtgesloten
they have closed close
Past tense
sloot dicht
I closed close
sloot dicht
you closed close
sloot dicht
he/she/it closed close
sloten dicht
we closed close
sloten dicht
you all closed close
sloten dicht
they closed close
Future tense
zal dichtsluiten
I will close close
zult dichtsluiten
you will close close
zal dichtsluiten
he/she/it will close close
zullen dichtsluiten
we will close close
zullen dichtsluiten
you all will close close
zullen dichtsluiten
they will close close
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou dichtsluiten
I would close close
zou dichtsluiten
you would close close
zou dichtsluiten
he/she/it would close close
zouden dichtsluiten
we would close close
zouden dichtsluiten
you all would close close
zouden dichtsluiten
they would close close
Subjunctive mood
sluite dicht
I close close
sluite dicht
you close close
sluite dicht
he/she/it close close
sluite dicht
we close close
sluite dicht
you all close close
sluite dicht
they close close
Past perfect tense
had dichtgesloten
I had closed close
had dichtgesloten
you had closed close
had dichtgesloten
he/she/it had closed close
hadden dichtgesloten
we had closed close
hadden dichtgesloten
you all had closed close
hadden dichtgesloten
they had closed close
Future perf.
zal dichtgesloten hebben
I will have closed close
zal dichtgesloten hebben
you will have closed close
zal dichtgesloten hebben
he/she/it will have closed close
zullen dichtgesloten hebben
we will have closed close
zullen dichtgesloten hebben
you all will have closed close
zullen dichtgesloten hebben
they will have closed close
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou dichtgesloten hebben
I would have closed close
zou dichtgesloten hebben
you would have closed close
zou dichtgesloten hebben
he/she/it would have closed close
zouden dichtgesloten hebben
we would have closed close
zouden dichtgesloten hebben
you all would have closed close
zouden dichtgesloten hebben
they would have closed close
Present bijzin tense
dichtsluit
I close close
dichtsluit
you close close
dichtsluit
he/she/it closes close
dichtsluiten
we close close
dichtsluiten
you all close close
dichtsluiten
they close close
Past bijzin tense
dichtsloot
I closed close
dichtsloot
you closed close
dichtsloot
he/she/it closed close
dichtsloten
we closed close
dichtsloten
you all closed close
dichtsloten
they closed close
Future bijzin tense
zal dichtsluiten
I will close close
zult dichtsluiten
you will close close
zal dichtsluiten
he/she/it will close close
zullen dichtsluiten
we will close close
zullen dichtsluiten
you all will close close
zullen dichtsluiten
they will close close
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou dichtsluiten
I would close close
zou dichtsluiten
you would close close
zou dichtsluiten
he/she/it would close close
zouden dichtsluiten
we would close close
zouden dichtsluiten
you all would close close
zouden dichtsluiten
they would close close
Subjunctive bijzin mood
dichtsluite
I close close
dichtsluite
you close close
dichtsluite
he/she/it close close
dichtsluite
we close close
dichtsluite
you all close close
dichtsluite
they close close
Du
Ihr
Imperative mood
sluit dicht
close close
sluit dicht
close close

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

criminaliseren
criminalize
dichtgroeien
heal up
dichtmaken
shut
dichtrijden
close drive
dichtschroeven
screw up
dichtslibben
silt
dichtsnoeren
close cords
dirigeren
dip
disculperen
exculpate
diskwalificeren
disqualify

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'close close':

None found.