Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Demaskeren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
demaskeer
demaskeert
demaskeert
demaskeren
demaskeren
demaskeren
Present perfect tense
heb gedemaskeerd
hebt gedemaskeerd
heeft gedemaskeerd
hebben gedemaskeerd
hebben gedemaskeerd
hebben gedemaskeerd
Past tense
demaskeerde
demaskeerde
demaskeerde
demaskeerden
demaskeerden
demaskeerden
Future tense
zal demaskeren
zult demaskeren
zal demaskeren
zullen demaskeren
zullen demaskeren
zullen demaskeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou demaskeren
zou demaskeren
zou demaskeren
zouden demaskeren
zouden demaskeren
zouden demaskeren
Subjunctive mood
demaskere
demaskere
demaskere
demaskere
demaskere
demaskere
Past perfect tense
had gedemaskeerd
had gedemaskeerd
had gedemaskeerd
hadden gedemaskeerd
hadden gedemaskeerd
hadden gedemaskeerd
Future perf.
zal gedemaskeerd hebben
zal gedemaskeerd hebben
zal gedemaskeerd hebben
zullen gedemaskeerd hebben
zullen gedemaskeerd hebben
zullen gedemaskeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedemaskeerd hebben
zou gedemaskeerd hebben
zou gedemaskeerd hebben
zouden gedemaskeerd hebben
zouden gedemaskeerd hebben
zouden gedemaskeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
demaskeer
demaskeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

demarreren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.