Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Deglaceren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
deglaceer
deglaceert
deglaceert
deglaceren
deglaceren
deglaceren
Present perfect tense
heb gedeglaceerd
hebt gedeglaceerd
heeft gedeglaceerd
hebben gedeglaceerd
hebben gedeglaceerd
hebben gedeglaceerd
Past tense
deglaceerde
deglaceerde
deglaceerde
deglaceerden
deglaceerden
deglaceerden
Future tense
zal deglaceren
zult deglaceren
zal deglaceren
zullen deglaceren
zullen deglaceren
zullen deglaceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou deglaceren
zou deglaceren
zou deglaceren
zouden deglaceren
zouden deglaceren
zouden deglaceren
Subjunctive mood
deglacere
deglacere
deglacere
deglacere
deglacere
deglacere
Past perfect tense
had gedeglaceerd
had gedeglaceerd
had gedeglaceerd
hadden gedeglaceerd
hadden gedeglaceerd
hadden gedeglaceerd
Future perf.
zal gedeglaceerd hebben
zal gedeglaceerd hebben
zal gedeglaceerd hebben
zullen gedeglaceerd hebben
zullen gedeglaceerd hebben
zullen gedeglaceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedeglaceerd hebben
zou gedeglaceerd hebben
zou gedeglaceerd hebben
zouden gedeglaceerd hebben
zouden gedeglaceerd hebben
zouden gedeglaceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
deglaceer
deglaceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.