Defragmenteren (to deflect) conjugation

Dutch

Conjugation of defragmenteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
defragmenteer
I deflect
defragmenteert
you deflect
defragmenteert
he/she/it deflects
defragmenteren
we deflect
defragmenteren
you all deflect
defragmenteren
they deflect
Present perfect tense
heb gedefragmenteerd
I have deflected
hebt gedefragmenteerd
you have deflected
heeft gedefragmenteerd
he/she/it has deflected
hebben gedefragmenteerd
we have deflected
hebben gedefragmenteerd
you all have deflected
hebben gedefragmenteerd
they have deflected
Past tense
defragmenteerde
I deflected
defragmenteerde
you deflected
defragmenteerde
he/she/it deflected
defragmenteerden
we deflected
defragmenteerden
you all deflected
defragmenteerden
they deflected
Future tense
zal defragmenteren
I will deflect
zult defragmenteren
you will deflect
zal defragmenteren
he/she/it will deflect
zullen defragmenteren
we will deflect
zullen defragmenteren
you all will deflect
zullen defragmenteren
they will deflect
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou defragmenteren
I would deflect
zou defragmenteren
you would deflect
zou defragmenteren
he/she/it would deflect
zouden defragmenteren
we would deflect
zouden defragmenteren
you all would deflect
zouden defragmenteren
they would deflect
Subjunctive mood
defragmentere
I deflect
defragmentere
you deflect
defragmentere
he/she/it deflect
defragmentere
we deflect
defragmentere
you all deflect
defragmentere
they deflect
Past perfect tense
had gedefragmenteerd
I had deflected
had gedefragmenteerd
you had deflected
had gedefragmenteerd
he/she/it had deflected
hadden gedefragmenteerd
we had deflected
hadden gedefragmenteerd
you all had deflected
hadden gedefragmenteerd
they had deflected
Future perf.
zal gedefragmenteerd hebben
I will have deflected
zal gedefragmenteerd hebben
you will have deflected
zal gedefragmenteerd hebben
he/she/it will have deflected
zullen gedefragmenteerd hebben
we will have deflected
zullen gedefragmenteerd hebben
you all will have deflected
zullen gedefragmenteerd hebben
they will have deflected
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedefragmenteerd hebben
I would have deflected
zou gedefragmenteerd hebben
you would have deflected
zou gedefragmenteerd hebben
he/she/it would have deflected
zouden gedefragmenteerd hebben
we would have deflected
zouden gedefragmenteerd hebben
you all would have deflected
zouden gedefragmenteerd hebben
they would have deflected
Du
Ihr
Imperative mood
defragmenteer
deflect
defragmenteert
deflect

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

debatteren
debate
deblokkeren
unblock
decideren
decide
decouperen
jigsaw
defileren
march past
deformeren
deflect
degenereren
deflect
dehydrateren
dehydrate
denatureren
denature
denunciëren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'deflect':

None found.
Learning languages?