Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Defileren (to march past) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
defileer
defileert
defileert
defileren
defileren
defileren
Present perfect tense
heb gedefileerd
hebt gedefileerd
heeft gedefileerd
hebben gedefileerd
hebben gedefileerd
hebben gedefileerd
Past tense
defileerde
defileerde
defileerde
defileerden
defileerden
defileerden
Future tense
zal defileren
zult defileren
zal defileren
zullen defileren
zullen defileren
zullen defileren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou defileren
zou defileren
zou defileren
zouden defileren
zouden defileren
zouden defileren
Subjunctive mood
defilere
defilere
defilere
defilere
defilere
defilere
Past perfect tense
had gedefileerd
had gedefileerd
had gedefileerd
hadden gedefileerd
hadden gedefileerd
hadden gedefileerd
Future perf.
zal gedefileerd hebben
zal gedefileerd hebben
zal gedefileerd hebben
zullen gedefileerd hebben
zullen gedefileerd hebben
zullen gedefileerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedefileerd hebben
zou gedefileerd hebben
zou gedefileerd hebben
zouden gedefileerd hebben
zouden gedefileerd hebben
zouden gedefileerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
defileer
defileert

Examples of defileren

Example in DutchTranslation in English
"Maar de twee maanden defileren de komst van de lente als de komst van de koningen.""But the two months march past the rise of spring as the rise of kings."

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'march past':

None found.