Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Decompliceren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
decompliceer
decompliceert
decompliceert
decompliceren
decompliceren
decompliceren
Present perfect tense
ben gedecompliceerd
bent gedecompliceerd
is gedecompliceerd
zijn gedecompliceerd
zijn gedecompliceerd
zijn gedecompliceerd
Past tense
decompliceerde
decompliceerde
decompliceerde
decompliceerden
decompliceerden
decompliceerden
Future tense
zal decompliceren
zult decompliceren
zal decompliceren
zullen decompliceren
zullen decompliceren
zullen decompliceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou decompliceren
zou decompliceren
zou decompliceren
zouden decompliceren
zouden decompliceren
zouden decompliceren
Subjunctive mood
decomplicere
decomplicere
decomplicere
decomplicere
decomplicere
decomplicere
Past perfect tense
was gedecompliceerd
was gedecompliceerd
was gedecompliceerd
waren gedecompliceerd
waren gedecompliceerd
waren gedecompliceerd
Future perf.
zal gedecompliceerd zijn
zal gedecompliceerd zijn
zal gedecompliceerd zijn
zullen gedecompliceerd zijn
zullen gedecompliceerd zijn
zullen gedecompliceerd zijn
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedecompliceerd zijn
zou gedecompliceerd zijn
zou gedecompliceerd zijn
zouden gedecompliceerd zijn
zouden gedecompliceerd zijn
zouden gedecompliceerd zijn
Du
Ihr
Imperative mood
decompliceer
decompliceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.