De-escaleren (to deescalate) conjugation

Dutch

Conjugation of de-escaleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
de-escaleer
I deescalate
de-escaleert
you deescalate
de-escaleert
he/she/it deescalates
de-escaleren
we deescalate
de-escaleren
you all deescalate
de-escaleren
they deescalate
Present perfect tense
heb gede-escaleerd
I have deescalated
hebt gede-escaleerd
you have deescalated
heeft gede-escaleerd
he/she/it has deescalated
hebben gede-escaleerd
we have deescalated
hebben gede-escaleerd
you all have deescalated
hebben gede-escaleerd
they have deescalated
Past tense
de-escaleerde
I deescalated
de-escaleerde
you deescalated
de-escaleerde
he/she/it deescalated
de-escaleerden
we deescalated
de-escaleerden
you all deescalated
de-escaleerden
they deescalated
Future tense
zal de-escaleren
I will deescalate
zult de-escaleren
you will deescalate
zal de-escaleren
he/she/it will deescalate
zullen de-escaleren
we will deescalate
zullen de-escaleren
you all will deescalate
zullen de-escaleren
they will deescalate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou de-escaleren
I would deescalate
zou de-escaleren
you would deescalate
zou de-escaleren
he/she/it would deescalate
zouden de-escaleren
we would deescalate
zouden de-escaleren
you all would deescalate
zouden de-escaleren
they would deescalate
Subjunctive mood
de-escalere
I deescalate
de-escalere
you deescalate
de-escalere
he/she/it deescalate
de-escalere
we deescalate
de-escalere
you all deescalate
de-escalere
they deescalate
Past perfect tense
had gede-escaleerd
I had deescalated
had gede-escaleerd
you had deescalated
had gede-escaleerd
he/she/it had deescalated
hadden gede-escaleerd
we had deescalated
hadden gede-escaleerd
you all had deescalated
hadden gede-escaleerd
they had deescalated
Future perf.
zal gede-escaleerd hebben
I will have deescalated
zal gede-escaleerd hebben
you will have deescalated
zal gede-escaleerd hebben
he/she/it will have deescalated
zullen gede-escaleerd hebben
we will have deescalated
zullen gede-escaleerd hebben
you all will have deescalated
zullen gede-escaleerd hebben
they will have deescalated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gede-escaleerd hebben
I would have deescalated
zou gede-escaleerd hebben
you would have deescalated
zou gede-escaleerd hebben
he/she/it would have deescalated
zouden gede-escaleerd hebben
we would have deescalated
zouden gede-escaleerd hebben
you all would have deescalated
zouden gede-escaleerd hebben
they would have deescalated
Du
Ihr
Imperative mood
de-escaleer
deescalate
de-escaleert
deescalate

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

converseren
converse
crashen
crash
cruisen
do
cryomeren
do
dagdieven
do
dalen
descend
dazen
do
deactiveren
deescalate
debarrasseren
do
deelhebben
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'deescalate':

None found.
Learning languages?