Copuleren (to copulate) conjugation

Dutch
8 examples

Conjugation of copuleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
copuleer
I copulate
copuleert
you copulate
copuleert
he/she/it copulates
copuleren
we copulate
copuleren
you all copulate
copuleren
they copulate
Present perfect tense
heb gecopuleerd
I have copulated
hebt gecopuleerd
you have copulated
heeft gecopuleerd
he/she/it has copulated
hebben gecopuleerd
we have copulated
hebben gecopuleerd
you all have copulated
hebben gecopuleerd
they have copulated
Past tense
copuleerde
I copulated
copuleerde
you copulated
copuleerde
he/she/it copulated
copuleerden
we copulated
copuleerden
you all copulated
copuleerden
they copulated
Future tense
zal copuleren
I will copulate
zult copuleren
you will copulate
zal copuleren
he/she/it will copulate
zullen copuleren
we will copulate
zullen copuleren
you all will copulate
zullen copuleren
they will copulate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou copuleren
I would copulate
zou copuleren
you would copulate
zou copuleren
he/she/it would copulate
zouden copuleren
we would copulate
zouden copuleren
you all would copulate
zouden copuleren
they would copulate
Subjunctive mood
copulere
I copulate
copulere
you copulate
copulere
he/she/it copulate
copulere
we copulate
copulere
you all copulate
copulere
they copulate
Past perfect tense
had gecopuleerd
I had copulated
had gecopuleerd
you had copulated
had gecopuleerd
he/she/it had copulated
hadden gecopuleerd
we had copulated
hadden gecopuleerd
you all had copulated
hadden gecopuleerd
they had copulated
Future perf.
zal gecopuleerd hebben
I will have copulated
zal gecopuleerd hebben
you will have copulated
zal gecopuleerd hebben
he/she/it will have copulated
zullen gecopuleerd hebben
we will have copulated
zullen gecopuleerd hebben
you all will have copulated
zullen gecopuleerd hebben
they will have copulated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecopuleerd hebben
I would have copulated
zou gecopuleerd hebben
you would have copulated
zou gecopuleerd hebben
he/she/it would have copulated
zouden gecopuleerd hebben
we would have copulated
zouden gecopuleerd hebben
you all would have copulated
zouden gecopuleerd hebben
they would have copulated
Du
Ihr
Imperative mood
copuleer
copulate
copuleert
copulate

Examples of copuleren

Example in DutchTranslation in English
"... ondiscriminerende incestueus en sodomistisch copuleren"...copulate indescriminately, incestuously and sodomistically
- Wil je dan copuleren?Well... no. Then you wish to copulate.
Als meisje wier... vriendje wil copuleren... op elk moment van de dag, was een pauze allang welkom.Because speaking as a girl whose boyfriend wants to copulate every waking moment of the day, l would welcome the break.
Bonnie, ik weet dat je gekwetst bent en niet wilt copuleren. Capituleren.I know you were hurt, and you' re in no mood to copulate...capitulate.
Bronstige Afrikaanse leeuwinnen copuleren 'n week elk kwartier.Uh, when an African lioness is in estrus, she copulates every 15 minutes for a week.
Ik copuleer niet, rechercheur.I don't copulate,detective.
Een vrouwelijke Bonobo copuleert met 'n ander voor de neus van haar mannetje zonder te zeggen, 'hoe gaat het? 'A female bonobo will copulate with a new male in front of the old one without so much as a, "How do you do?"
Totdat ze letterlijk haar zieke man de dood in copuleerde.Otherwise -- until she literally copulated her ailing husband to his very death.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

cumuleren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'copulate':

None found.
Learning languages?