Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Convoceren (to convert) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
convoceer
convoceert
convoceert
convoceren
convoceren
convoceren
Present perfect tense
heb geconvoceerd
hebt geconvoceerd
heeft geconvoceerd
hebben geconvoceerd
hebben geconvoceerd
hebben geconvoceerd
Past tense
convoceerde
convoceerde
convoceerde
convoceerden
convoceerden
convoceerden
Future tense
zal convoceren
zult convoceren
zal convoceren
zullen convoceren
zullen convoceren
zullen convoceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou convoceren
zou convoceren
zou convoceren
zouden convoceren
zouden convoceren
zouden convoceren
Subjunctive mood
convocere
convocere
convocere
convocere
convocere
convocere
Past perfect tense
had geconvoceerd
had geconvoceerd
had geconvoceerd
hadden geconvoceerd
hadden geconvoceerd
hadden geconvoceerd
Future perf.
zal geconvoceerd hebben
zal geconvoceerd hebben
zal geconvoceerd hebben
zullen geconvoceerd hebben
zullen geconvoceerd hebben
zullen geconvoceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geconvoceerd hebben
zou geconvoceerd hebben
zou geconvoceerd hebben
zouden geconvoceerd hebben
zouden geconvoceerd hebben
zouden geconvoceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
convoceer
convoceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'convert':

None found.