Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Connoteren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
connoteer
connoteert
connoteert
connoteren
connoteren
connoteren
Present perfect tense
heb geconnoteerd
hebt geconnoteerd
heeft geconnoteerd
hebben geconnoteerd
hebben geconnoteerd
hebben geconnoteerd
Past tense
connoteerde
connoteerde
connoteerde
connoteerden
connoteerden
connoteerden
Future tense
zal connoteren
zult connoteren
zal connoteren
zullen connoteren
zullen connoteren
zullen connoteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou connoteren
zou connoteren
zou connoteren
zouden connoteren
zouden connoteren
zouden connoteren
Subjunctive mood
connotere
connotere
connotere
connotere
connotere
connotere
Past perfect tense
had geconnoteerd
had geconnoteerd
had geconnoteerd
hadden geconnoteerd
hadden geconnoteerd
hadden geconnoteerd
Future perf.
zal geconnoteerd hebben
zal geconnoteerd hebben
zal geconnoteerd hebben
zullen geconnoteerd hebben
zullen geconnoteerd hebben
zullen geconnoteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geconnoteerd hebben
zou geconnoteerd hebben
zou geconnoteerd hebben
zouden geconnoteerd hebben
zouden geconnoteerd hebben
zouden geconnoteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
connoteer
connoteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.