Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Congrueren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
congrueer
congrueert
congrueert
congrueren
congrueren
congrueren
Present perfect tense
heb gecongrueerd
hebt gecongrueerd
heeft gecongrueerd
hebben gecongrueerd
hebben gecongrueerd
hebben gecongrueerd
Past tense
congrueerde
congrueerde
congrueerde
congrueerden
congrueerden
congrueerden
Future tense
zal congrueren
zult congrueren
zal congrueren
zullen congrueren
zullen congrueren
zullen congrueren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou congrueren
zou congrueren
zou congrueren
zouden congrueren
zouden congrueren
zouden congrueren
Subjunctive mood
congruere
congruere
congruere
congruere
congruere
congruere
Past perfect tense
had gecongrueerd
had gecongrueerd
had gecongrueerd
hadden gecongrueerd
hadden gecongrueerd
hadden gecongrueerd
Future perf.
zal gecongrueerd hebben
zal gecongrueerd hebben
zal gecongrueerd hebben
zullen gecongrueerd hebben
zullen gecongrueerd hebben
zullen gecongrueerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecongrueerd hebben
zou gecongrueerd hebben
zou gecongrueerd hebben
zouden gecongrueerd hebben
zouden gecongrueerd hebben
zouden gecongrueerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
congrueer
congrueert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

calqueren
trace
co-existeren
coexist
coachen
coach
confectioneren
stipulate
confereren
confer
congresseren
do
conjugeren
conjugate
contra-indiceren
contraindicate
contrasigneren
countersign
corresponderen
correspond

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.