Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Confectioneren (to stipulate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
confectioneer
confectioneert
confectioneert
confectioneren
confectioneren
confectioneren
Present perfect tense
heb geconfectioneerd
hebt geconfectioneerd
heeft geconfectioneerd
hebben geconfectioneerd
hebben geconfectioneerd
hebben geconfectioneerd
Past tense
confectioneerde
confectioneerde
confectioneerde
confectioneerden
confectioneerden
confectioneerden
Future tense
zal confectioneren
zult confectioneren
zal confectioneren
zullen confectioneren
zullen confectioneren
zullen confectioneren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou confectioneren
zou confectioneren
zou confectioneren
zouden confectioneren
zouden confectioneren
zouden confectioneren
Subjunctive mood
confectionere
confectionere
confectionere
confectionere
confectionere
confectionere
Past perfect tense
had geconfectioneerd
had geconfectioneerd
had geconfectioneerd
hadden geconfectioneerd
hadden geconfectioneerd
hadden geconfectioneerd
Future perf.
zal geconfectioneerd hebben
zal geconfectioneerd hebben
zal geconfectioneerd hebben
zullen geconfectioneerd hebben
zullen geconfectioneerd hebben
zullen geconfectioneerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geconfectioneerd hebben
zou geconfectioneerd hebben
zou geconfectioneerd hebben
zouden geconfectioneerd hebben
zouden geconfectioneerd hebben
zouden geconfectioneerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
confectioneer
confectioneert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

collectioneren
collect

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'stipulate':

None found.