Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Collideren (to collide) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
collideer
collideert
collideert
collideren
collideren
collideren
Present perfect tense
heb gecollideerd
hebt gecollideerd
heeft gecollideerd
hebben gecollideerd
hebben gecollideerd
hebben gecollideerd
Past tense
collideerde
collideerde
collideerde
collideerden
collideerden
collideerden
Future tense
zal collideren
zult collideren
zal collideren
zullen collideren
zullen collideren
zullen collideren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou collideren
zou collideren
zou collideren
zouden collideren
zouden collideren
zouden collideren
Subjunctive mood
collidere
collidere
collidere
collidere
collidere
collidere
Past perfect tense
had gecollideerd
had gecollideerd
had gecollideerd
hadden gecollideerd
hadden gecollideerd
hadden gecollideerd
Future perf.
zal gecollideerd hebben
zal gecollideerd hebben
zal gecollideerd hebben
zullen gecollideerd hebben
zullen gecollideerd hebben
zullen gecollideerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecollideerd hebben
zou gecollideerd hebben
zou gecollideerd hebben
zouden gecollideerd hebben
zouden gecollideerd hebben
zouden gecollideerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
collideer
collideert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

collaberen
collapse

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

camoufleren
camouflage
charteren
charter
chippen
do
clusteren
cluster
codificeren
codify
coïncideren
coincide
coïteren
coincide
collectiviseren
collect
colporteren
peddle
computeren
work at the computer

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'collide':

None found.