Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Coaguleren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
coaguleer
coaguleert
coaguleert
coaguleren
coaguleren
coaguleren
Present perfect tense
heb gecoaguleerd
hebt gecoaguleerd
heeft gecoaguleerd
hebben gecoaguleerd
hebben gecoaguleerd
hebben gecoaguleerd
Past tense
coaguleerde
coaguleerde
coaguleerde
coaguleerden
coaguleerden
coaguleerden
Future tense
zal coaguleren
zult coaguleren
zal coaguleren
zullen coaguleren
zullen coaguleren
zullen coaguleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou coaguleren
zou coaguleren
zou coaguleren
zouden coaguleren
zouden coaguleren
zouden coaguleren
Subjunctive mood
coagulere
coagulere
coagulere
coagulere
coagulere
coagulere
Past perfect tense
had gecoaguleerd
had gecoaguleerd
had gecoaguleerd
hadden gecoaguleerd
hadden gecoaguleerd
hadden gecoaguleerd
Future perf.
zal gecoaguleerd hebben
zal gecoaguleerd hebben
zal gecoaguleerd hebben
zullen gecoaguleerd hebben
zullen gecoaguleerd hebben
zullen gecoaguleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecoaguleerd hebben
zou gecoaguleerd hebben
zou gecoaguleerd hebben
zouden gecoaguleerd hebben
zouden gecoaguleerd hebben
zouden gecoaguleerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
coaguleer
coaguleert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.