Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Besneeuwen (to snow in) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
besneeuw
besneeuwt
besneeuwt
besneeuwen
besneeuwen
besneeuwen
Present perfect tense
heb besneeuwd
hebt besneeuwd
heeft besneeuwd
hebben besneeuwd
hebben besneeuwd
hebben besneeuwd
Past tense
besneeuwde
besneeuwde
besneeuwde
besneeuwden
besneeuwden
besneeuwden
Future tense
zal besneeuwen
zult besneeuwen
zal besneeuwen
zullen besneeuwen
zullen besneeuwen
zullen besneeuwen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou besneeuwen
zou besneeuwen
zou besneeuwen
zouden besneeuwen
zouden besneeuwen
zouden besneeuwen
Subjunctive mood
besneeuwe
besneeuwe
besneeuwe
besneeuwe
besneeuwe
besneeuwe
Past perfect tense
had besneeuwd
had besneeuwd
had besneeuwd
hadden besneeuwd
hadden besneeuwd
hadden besneeuwd
Future perf.
zal besneeuwd hebben
zal besneeuwd hebben
zal besneeuwd hebben
zullen besneeuwd hebben
zullen besneeuwd hebben
zullen besneeuwd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou besneeuwd hebben
zou besneeuwd hebben
zou besneeuwd hebben
zouden besneeuwd hebben
zouden besneeuwd hebben
zouden besneeuwd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
besneeuw
besneeuwt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

insneeuwen
snow facilities

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'snow in':

None found.