Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Beslapen (to sleep on) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beslaap
beslaapt
beslaapt
beslapen
beslapen
beslapen
Present perfect tense
heb beslapen
hebt beslapen
heeft beslapen
hebben beslapen
hebben beslapen
hebben beslapen
Past tense
besliep
besliep
besliep
besliepen
besliepen
besliepen
Future tense
zal beslapen
zult beslapen
zal beslapen
zullen beslapen
zullen beslapen
zullen beslapen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou beslapen
zou beslapen
zou beslapen
zouden beslapen
zouden beslapen
zouden beslapen
Subjunctive mood
beslape
beslape
beslape
beslape
beslape
beslape
Past perfect tense
had beslapen
had beslapen
had beslapen
hadden beslapen
hadden beslapen
hadden beslapen
Future perf.
zal beslapen hebben
zal beslapen hebben
zal beslapen hebben
zullen beslapen hebben
zullen beslapen hebben
zullen beslapen hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beslapen hebben
zou beslapen hebben
zou beslapen hebben
zouden beslapen hebben
zouden beslapen hebben
zouden beslapen hebben
Du
Ihr
Imperative mood
beslaap
beslaapt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

inslapen
drop off

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

beren
do
beschamen
put to shame
beschenken
endow
beschermen
protect
beslaan
cover
beslechten
settle
besneeuwen
snow in
bespieden
spy on
bespoelen
wash
bespugen
spit

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'sleep on':

None found.