Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Associëren (to associate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
associeer
associeert
associeert
associëren
associëren
associëren
Present perfect tense
heb geassocieerd
hebt geassocieerd
heeft geassocieerd
hebben geassocieerd
hebben geassocieerd
hebben geassocieerd
Past tense
associeerde
associeerde
associeerde
associeerden
associeerden
associeerden
Future tense
zal associëren
zult associëren
zal associëren
zullen associëren
zullen associëren
zullen associëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou associëren
zou associëren
zou associëren
zouden associëren
zouden associëren
zouden associëren
Subjunctive mood
associëre
associëre
associëre
associëre
associëre
associëre
Past perfect tense
had geassocieerd
had geassocieerd
had geassocieerd
hadden geassocieerd
hadden geassocieerd
hadden geassocieerd
Future perf.
zal geassocieerd hebben
zal geassocieerd hebben
zal geassocieerd hebben
zullen geassocieerd hebben
zullen geassocieerd hebben
zullen geassocieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geassocieerd hebben
zou geassocieerd hebben
zou geassocieerd hebben
zouden geassocieerd hebben
zouden geassocieerd hebben
zouden geassocieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
associeer
associeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'associate':

None found.