Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Aspireren (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
aspireer
aspireert
aspireert
aspireren
aspireren
aspireren
Present perfect tense
heb geaspireerd
hebt geaspireerd
heeft geaspireerd
hebben geaspireerd
hebben geaspireerd
hebben geaspireerd
Past tense
aspireerde
aspireerde
aspireerde
aspireerden
aspireerden
aspireerden
Future tense
zal aspireren
zult aspireren
zal aspireren
zullen aspireren
zullen aspireren
zullen aspireren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aspireren
zou aspireren
zou aspireren
zouden aspireren
zouden aspireren
zouden aspireren
Subjunctive mood
aspirere
aspirere
aspirere
aspirere
aspirere
aspirere
Past perfect tense
had geaspireerd
had geaspireerd
had geaspireerd
hadden geaspireerd
hadden geaspireerd
hadden geaspireerd
Future perf.
zal geaspireerd hebben
zal geaspireerd hebben
zal geaspireerd hebben
zullen geaspireerd hebben
zullen geaspireerd hebben
zullen geaspireerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaspireerd hebben
zou geaspireerd hebben
zou geaspireerd hebben
zouden geaspireerd hebben
zouden geaspireerd hebben
zouden geaspireerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
aspireer
aspireert

Examples of aspireren

Example in DutchTranslation in English
- Ik wil aspireren. De aard van de infectie...We still don't know what infection...

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

assureren
insure
expireren
expire

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.