Amplificeren (to amplify) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of amplificeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
amplificeer
I amplify
amplificeert
you amplify
amplificeert
he/she/it amplifies
amplificeren
we amplify
amplificeren
you all amplify
amplificeren
they amplify
Present perfect tense
heb geamplificeerd
I have amplified
hebt geamplificeerd
you have amplified
heeft geamplificeerd
he/she/it has amplified
hebben geamplificeerd
we have amplified
hebben geamplificeerd
you all have amplified
hebben geamplificeerd
they have amplified
Past tense
amplificeerde
I amplified
amplificeerde
you amplified
amplificeerde
he/she/it amplified
amplificeerden
we amplified
amplificeerden
you all amplified
amplificeerden
they amplified
Future tense
zal amplificeren
I will amplify
zult amplificeren
you will amplify
zal amplificeren
he/she/it will amplify
zullen amplificeren
we will amplify
zullen amplificeren
you all will amplify
zullen amplificeren
they will amplify
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou amplificeren
I would amplify
zou amplificeren
you would amplify
zou amplificeren
he/she/it would amplify
zouden amplificeren
we would amplify
zouden amplificeren
you all would amplify
zouden amplificeren
they would amplify
Subjunctive mood
amplificere
I amplify
amplificere
you amplify
amplificere
he/she/it amplify
amplificere
we amplify
amplificere
you all amplify
amplificere
they amplify
Past perfect tense
had geamplificeerd
I had amplified
had geamplificeerd
you had amplified
had geamplificeerd
he/she/it had amplified
hadden geamplificeerd
we had amplified
hadden geamplificeerd
you all had amplified
hadden geamplificeerd
they had amplified
Future perf.
zal geamplificeerd hebben
I will have amplified
zal geamplificeerd hebben
you will have amplified
zal geamplificeerd hebben
he/she/it will have amplified
zullen geamplificeerd hebben
we will have amplified
zullen geamplificeerd hebben
you all will have amplified
zullen geamplificeerd hebben
they will have amplified
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geamplificeerd hebben
I would have amplified
zou geamplificeerd hebben
you would have amplified
zou geamplificeerd hebben
he/she/it would have amplified
zouden geamplificeerd hebben
we would have amplified
zouden geamplificeerd hebben
you all would have amplified
zouden geamplificeerd hebben
they would have amplified
Du
Ihr
Imperative mood
amplificeer
amplify
amplificeert
amplify

Examples of amplificeren

Example in DutchTranslation in English
De condensator amplificeert de harmonieën exponentieel.The capacitor was amplifying the harmonics exponentially.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afspitten
do
afzabbelen
do
afzwakken
attenuate
afzwoegen
do
allegoriseren
alkylate
amoveren
decommission
amputeren
amputate
appen
do
arceren
hatch
arresteren
arrest

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'amplify':

None found.
Learning languages?