Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ambiëren (to aspire to) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ambieer
ambieert
ambieert
ambiëren
ambiëren
ambiëren
Present perfect tense
heb geambieerd
hebt geambieerd
heeft geambieerd
hebben geambieerd
hebben geambieerd
hebben geambieerd
Past tense
ambieerde
ambieerde
ambieerde
ambieerden
ambieerden
ambieerden
Future tense
zal ambiëren
zult ambiëren
zal ambiëren
zullen ambiëren
zullen ambiëren
zullen ambiëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ambiëren
zou ambiëren
zou ambiëren
zouden ambiëren
zouden ambiëren
zouden ambiëren
Subjunctive mood
ambiëre
ambiëre
ambiëre
ambiëre
ambiëre
ambiëre
Past perfect tense
had geambieerd
had geambieerd
had geambieerd
hadden geambieerd
hadden geambieerd
hadden geambieerd
Future perf.
zal geambieerd hebben
zal geambieerd hebben
zal geambieerd hebben
zullen geambieerd hebben
zullen geambieerd hebben
zullen geambieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geambieerd hebben
zou geambieerd hebben
zou geambieerd hebben
zouden geambieerd hebben
zouden geambieerd hebben
zouden geambieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ambieer
ambieert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

alliëren
alkylate

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'aspire to':

None found.