Afvaardigen (to delegate) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of afvaardigen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
vaardig af
I delegate
vaardigt af
you delegate
vaardigt af
he/she/it delegates
vaardigen af
we delegate
vaardigen af
you all delegate
vaardigen af
they delegate
Present perfect tense
heb afgevaardigd
I have delegated
hebt afgevaardigd
you have delegated
heeft afgevaardigd
he/she/it has delegated
hebben afgevaardigd
we have delegated
hebben afgevaardigd
you all have delegated
hebben afgevaardigd
they have delegated
Past tense
vaardigde af
I delegated
vaardigde af
you delegated
vaardigde af
he/she/it delegated
vaardigden af
we delegated
vaardigden af
you all delegated
vaardigden af
they delegated
Future tense
zal afvaardigen
I will delegate
zult afvaardigen
you will delegate
zal afvaardigen
he/she/it will delegate
zullen afvaardigen
we will delegate
zullen afvaardigen
you all will delegate
zullen afvaardigen
they will delegate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afvaardigen
I would delegate
zou afvaardigen
you would delegate
zou afvaardigen
he/she/it would delegate
zouden afvaardigen
we would delegate
zouden afvaardigen
you all would delegate
zouden afvaardigen
they would delegate
Subjunctive mood
vaardige af
I delegate
vaardige af
you delegate
vaardige af
he/she/it delegate
vaardige af
we delegate
vaardige af
you all delegate
vaardige af
they delegate
Past perfect tense
had afgevaardigd
I had delegated
had afgevaardigd
you had delegated
had afgevaardigd
he/she/it had delegated
hadden afgevaardigd
we had delegated
hadden afgevaardigd
you all had delegated
hadden afgevaardigd
they had delegated
Future perf.
zal afgevaardigd hebben
I will have delegated
zal afgevaardigd hebben
you will have delegated
zal afgevaardigd hebben
he/she/it will have delegated
zullen afgevaardigd hebben
we will have delegated
zullen afgevaardigd hebben
you all will have delegated
zullen afgevaardigd hebben
they will have delegated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgevaardigd hebben
I would have delegated
zou afgevaardigd hebben
you would have delegated
zou afgevaardigd hebben
he/she/it would have delegated
zouden afgevaardigd hebben
we would have delegated
zouden afgevaardigd hebben
you all would have delegated
zouden afgevaardigd hebben
they would have delegated
Present bijzin tense
afvaardig
I delegate
afvaardigt
you delegate
afvaardigt
he/she/it delegates
afvaardigen
we delegate
afvaardigen
you all delegate
afvaardigen
they delegate
Past bijzin tense
afvaardigde
I delegated
afvaardigde
you delegated
afvaardigde
he/she/it delegated
afvaardigden
we delegated
afvaardigden
you all delegated
afvaardigden
they delegated
Future bijzin tense
zal afvaardigen
I will delegate
zult afvaardigen
you will delegate
zal afvaardigen
he/she/it will delegate
zullen afvaardigen
we will delegate
zullen afvaardigen
you all will delegate
zullen afvaardigen
they will delegate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afvaardigen
I would delegate
zou afvaardigen
you would delegate
zou afvaardigen
he/she/it would delegate
zouden afvaardigen
we would delegate
zouden afvaardigen
you all would delegate
zouden afvaardigen
they would delegate
Subjunctive bijzin mood
afvaardige
I delegate
afvaardige
you delegate
afvaardige
he/she/it delegate
afvaardige
we delegate
afvaardige
you all delegate
afvaardige
they delegate
Du
Ihr
Imperative mood
vaardig af
delegate
vaardigt af
delegate

Examples of afvaardigen

Example in DutchTranslation in English
General Murong, kunt u troepen afvaardigen?General Murong, you can delegate the troops
Ik ben door anderen afgevaardigd, die...I have been delegated by others who...
Wij zijn afgevaardigd door de oppassers.We've been delegated by an emergency meeting of the Keepers Committee. What emergency?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afsnorren
do
afspanen
stock removal
afstraffen
punish
aftornen
do
aftrappen
kick down
aftypen
do
afvagen
do
afvlakken
smooth
afvuren
fire
afwerken
deflect

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'delegate':

None found.
Learning languages?