Afschemeren (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of afschemeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schemer af
I do
schemert af
you do
schemert af
he/she/it does
schemeren af
we do
schemeren af
you all do
schemeren af
they do
Present perfect tense
heb afgeschemerd
I have done
hebt afgeschemerd
you have done
heeft afgeschemerd
he/she/it has done
hebben afgeschemerd
we have done
hebben afgeschemerd
you all have done
hebben afgeschemerd
they have done
Past tense
schemerde af
I did
schemerde af
you did
schemerde af
he/she/it did
schemerden af
we did
schemerden af
you all did
schemerden af
they did
Future tense
zal afschemeren
I will do
zult afschemeren
you will do
zal afschemeren
he/she/it will do
zullen afschemeren
we will do
zullen afschemeren
you all will do
zullen afschemeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afschemeren
I would do
zou afschemeren
you would do
zou afschemeren
he/she/it would do
zouden afschemeren
we would do
zouden afschemeren
you all would do
zouden afschemeren
they would do
Subjunctive mood
schemere af
I do
schemere af
you do
schemere af
he/she/it do
schemere af
we do
schemere af
you all do
schemere af
they do
Past perfect tense
had afgeschemerd
I had done
had afgeschemerd
you had done
had afgeschemerd
he/she/it had done
hadden afgeschemerd
we had done
hadden afgeschemerd
you all had done
hadden afgeschemerd
they had done
Future perf.
zal afgeschemerd hebben
I will have done
zal afgeschemerd hebben
you will have done
zal afgeschemerd hebben
he/she/it will have done
zullen afgeschemerd hebben
we will have done
zullen afgeschemerd hebben
you all will have done
zullen afgeschemerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeschemerd hebben
I would have done
zou afgeschemerd hebben
you would have done
zou afgeschemerd hebben
he/she/it would have done
zouden afgeschemerd hebben
we would have done
zouden afgeschemerd hebben
you all would have done
zouden afgeschemerd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afschemer
I do
afschemert
you do
afschemert
he/she/it does
afschemeren
we do
afschemeren
you all do
afschemeren
they do
Past bijzin tense
afschemerde
I did
afschemerde
you did
afschemerde
he/she/it did
afschemerden
we did
afschemerden
you all did
afschemerden
they did
Future bijzin tense
zal afschemeren
I will do
zult afschemeren
you will do
zal afschemeren
he/she/it will do
zullen afschemeren
we will do
zullen afschemeren
you all will do
zullen afschemeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afschemeren
I would do
zou afschemeren
you would do
zou afschemeren
he/she/it would do
zouden afschemeren
we would do
zouden afschemeren
you all would do
zouden afschemeren
they would do
Subjunctive bijzin mood
afschemere
I do
afschemere
you do
afschemere
he/she/it do
afschemere
we do
afschemere
you all do
afschemere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
schemer af
do
schemert af
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afschuieren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afluizen
do
afnaasten
do
afnummeren
do
afscharren
do
afscheiden
skive
afschenken
do
afschepen
put off
afschieten
tear
afschuieren
do
afschuinen
bevel

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?