Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Affronteren (to insult) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
affronteer
affronteert
affronteert
affronteren
affronteren
affronteren
Present perfect tense
heb geaffronteerd
hebt geaffronteerd
heeft geaffronteerd
hebben geaffronteerd
hebben geaffronteerd
hebben geaffronteerd
Past tense
affronteerde
affronteerde
affronteerde
affronteerden
affronteerden
affronteerden
Future tense
zal affronteren
zult affronteren
zal affronteren
zullen affronteren
zullen affronteren
zullen affronteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou affronteren
zou affronteren
zou affronteren
zouden affronteren
zouden affronteren
zouden affronteren
Subjunctive mood
affrontere
affrontere
affrontere
affrontere
affrontere
affrontere
Past perfect tense
had geaffronteerd
had geaffronteerd
had geaffronteerd
hadden geaffronteerd
hadden geaffronteerd
hadden geaffronteerd
Future perf.
zal geaffronteerd hebben
zal geaffronteerd hebben
zal geaffronteerd hebben
zullen geaffronteerd hebben
zullen geaffronteerd hebben
zullen geaffronteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaffronteerd hebben
zou geaffronteerd hebben
zou geaffronteerd hebben
zouden geaffronteerd hebben
zouden geaffronteerd hebben
zouden geaffronteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
affronteer
affronteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'insult':

None found.