Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Affirmeren (to affirm) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
affirmeer
affirmeert
affirmeert
affirmeren
affirmeren
affirmeren
Present perfect tense
heb geaffirmeerd
hebt geaffirmeerd
heeft geaffirmeerd
hebben geaffirmeerd
hebben geaffirmeerd
hebben geaffirmeerd
Past tense
affirmeerde
affirmeerde
affirmeerde
affirmeerden
affirmeerden
affirmeerden
Future tense
zal affirmeren
zult affirmeren
zal affirmeren
zullen affirmeren
zullen affirmeren
zullen affirmeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou affirmeren
zou affirmeren
zou affirmeren
zouden affirmeren
zouden affirmeren
zouden affirmeren
Subjunctive mood
affirmere
affirmere
affirmere
affirmere
affirmere
affirmere
Past perfect tense
had geaffirmeerd
had geaffirmeerd
had geaffirmeerd
hadden geaffirmeerd
hadden geaffirmeerd
hadden geaffirmeerd
Future perf.
zal geaffirmeerd hebben
zal geaffirmeerd hebben
zal geaffirmeerd hebben
zullen geaffirmeerd hebben
zullen geaffirmeerd hebben
zullen geaffirmeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaffirmeerd hebben
zou geaffirmeerd hebben
zou geaffirmeerd hebben
zouden geaffirmeerd hebben
zouden geaffirmeerd hebben
zouden geaffirmeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
affirmeer
affirmeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afficheren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afblokken
able to block
afbranden
do
afdringen
do
afdruipen
drain
afdrukken
print
affiliëren
affiliate
affineren
affiliate
affluiten
do
afhaspelen
reel
afhuiven
unhood

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'affirm':

None found.