Afborstelen (to do) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of afborstelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
borstel af
I do
borstelt af
you do
borstelt af
he/she/it does
borstelen af
we do
borstelen af
you all do
borstelen af
they do
Present perfect tense
heb afgeborsteld
I have done
hebt afgeborsteld
you have done
heeft afgeborsteld
he/she/it has done
hebben afgeborsteld
we have done
hebben afgeborsteld
you all have done
hebben afgeborsteld
they have done
Past tense
borstelde af
I did
borstelde af
you did
borstelde af
he/she/it did
borstelden af
we did
borstelden af
you all did
borstelden af
they did
Future tense
zal afborstelen
I will do
zult afborstelen
you will do
zal afborstelen
he/she/it will do
zullen afborstelen
we will do
zullen afborstelen
you all will do
zullen afborstelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afborstelen
I would do
zou afborstelen
you would do
zou afborstelen
he/she/it would do
zouden afborstelen
we would do
zouden afborstelen
you all would do
zouden afborstelen
they would do
Subjunctive mood
borstele af
I do
borstele af
you do
borstele af
he/she/it do
borstele af
we do
borstele af
you all do
borstele af
they do
Past perfect tense
had afgeborsteld
I had done
had afgeborsteld
you had done
had afgeborsteld
he/she/it had done
hadden afgeborsteld
we had done
hadden afgeborsteld
you all had done
hadden afgeborsteld
they had done
Future perf.
zal afgeborsteld hebben
I will have done
zal afgeborsteld hebben
you will have done
zal afgeborsteld hebben
he/she/it will have done
zullen afgeborsteld hebben
we will have done
zullen afgeborsteld hebben
you all will have done
zullen afgeborsteld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeborsteld hebben
I would have done
zou afgeborsteld hebben
you would have done
zou afgeborsteld hebben
he/she/it would have done
zouden afgeborsteld hebben
we would have done
zouden afgeborsteld hebben
you all would have done
zouden afgeborsteld hebben
they would have done
Present bijzin tense
afborstel
I do
afborstelt
you do
afborstelt
he/she/it does
afborstelen
we do
afborstelen
you all do
afborstelen
they do
Past bijzin tense
afborstelde
I did
afborstelde
you did
afborstelde
he/she/it did
afborstelden
we did
afborstelden
you all did
afborstelden
they did
Future bijzin tense
zal afborstelen
I will do
zult afborstelen
you will do
zal afborstelen
he/she/it will do
zullen afborstelen
we will do
zullen afborstelen
you all will do
zullen afborstelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afborstelen
I would do
zou afborstelen
you would do
zou afborstelen
he/she/it would do
zouden afborstelen
we would do
zouden afborstelen
you all would do
zouden afborstelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afborstele
I do
afborstele
you do
afborstele
he/she/it do
afborstele
we do
afborstele
you all do
afborstele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
borstel af
do
borstelt af
do

Examples of afborstelen

Example in DutchTranslation in English
Chauffeur, ga deze jeep in de stallen maar afborstelen.- Oh. [Giggles] Driver, take this jeep down to the stalls and give it a good rubdown. Ohh.
Ik ga Sonya afborstelen.I'm going to brush down Sonya.
Ik sta op het punt naakt te worden zodat ze me kunnen afborstelen.I'm about to get Naked so they can Scrub me down.
Je bent helemaal klaar, laat me je enkel nog wat afborstelen.You're all set, just let me brush you down.
Je kan dit niet zomaar van je afborstelen zoals al de rest.You can't just brush this off like you do everything else.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

opborstelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

achterliggen
lag
actualiseren
update
afbeitelen
do
afbekken
do
afbliksemen
do
afbollen
do
afbonzen
do
afbottelen
do
afdansen
do
afdringen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?