Acquitteren (to acquit tars) conjugation

Dutch

Conjugation of acquitteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
acquitteer
I acquit tars
acquitteert
you acquit tars
acquitteert
he/she/it acquits tars
acquitteren
we acquit tars
acquitteren
you all acquit tars
acquitteren
they acquit tars
Present perfect tense
heb geacquitteerd
I have acquitted tars
hebt geacquitteerd
you have acquitted tars
heeft geacquitteerd
he/she/it has acquitted tars
hebben geacquitteerd
we have acquitted tars
hebben geacquitteerd
you all have acquitted tars
hebben geacquitteerd
they have acquitted tars
Past tense
acquitteerde
I acquitted tars
acquitteerde
you acquitted tars
acquitteerde
he/she/it acquitted tars
acquitteerden
we acquitted tars
acquitteerden
you all acquitted tars
acquitteerden
they acquitted tars
Future tense
zal acquitteren
I will acquit tars
zult acquitteren
you will acquit tars
zal acquitteren
he/she/it will acquit tars
zullen acquitteren
we will acquit tars
zullen acquitteren
you all will acquit tars
zullen acquitteren
they will acquit tars
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou acquitteren
I would acquit tars
zou acquitteren
you would acquit tars
zou acquitteren
he/she/it would acquit tars
zouden acquitteren
we would acquit tars
zouden acquitteren
you all would acquit tars
zouden acquitteren
they would acquit tars
Subjunctive mood
acquittere
I acquit tars
acquittere
you acquit tars
acquittere
he/she/it acquit tars
acquittere
we acquit tars
acquittere
you all acquit tars
acquittere
they acquit tars
Past perfect tense
had geacquitteerd
I had acquitted tars
had geacquitteerd
you had acquitted tars
had geacquitteerd
he/she/it had acquitted tars
hadden geacquitteerd
we had acquitted tars
hadden geacquitteerd
you all had acquitted tars
hadden geacquitteerd
they had acquitted tars
Future perf.
zal geacquitteerd hebben
I will have acquitted tars
zal geacquitteerd hebben
you will have acquitted tars
zal geacquitteerd hebben
he/she/it will have acquitted tars
zullen geacquitteerd hebben
we will have acquitted tars
zullen geacquitteerd hebben
you all will have acquitted tars
zullen geacquitteerd hebben
they will have acquitted tars
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geacquitteerd hebben
I would have acquitted tars
zou geacquitteerd hebben
you would have acquitted tars
zou geacquitteerd hebben
he/she/it would have acquitted tars
zouden geacquitteerd hebben
we would have acquitted tars
zouden geacquitteerd hebben
you all would have acquitted tars
zouden geacquitteerd hebben
they would have acquitted tars
Du
Ihr
Imperative mood
acquitteer
acquit tars
acquitteert
acquit tars

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanzwengelen
do
abduceren
abduct
achteropkomen
catch up
achteruitgaan
decline
acquireren
acquire
acteren
act
adresseren
address
adviseren
advise
afbijten
bite off
afbikken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'acquit tars':

None found.
Learning languages?