Accumuleren (to accumulate) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of accumuleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
accumuleer
I accumulate
accumuleert
you accumulate
accumuleert
he/she/it accumulates
accumuleren
we accumulate
accumuleren
you all accumulate
accumuleren
they accumulate
Present perfect tense
heb geaccumuleerd
I have accumulated
hebt geaccumuleerd
you have accumulated
heeft geaccumuleerd
he/she/it has accumulated
hebben geaccumuleerd
we have accumulated
hebben geaccumuleerd
you all have accumulated
hebben geaccumuleerd
they have accumulated
Past tense
accumuleerde
I accumulated
accumuleerde
you accumulated
accumuleerde
he/she/it accumulated
accumuleerden
we accumulated
accumuleerden
you all accumulated
accumuleerden
they accumulated
Future tense
zal accumuleren
I will accumulate
zult accumuleren
you will accumulate
zal accumuleren
he/she/it will accumulate
zullen accumuleren
we will accumulate
zullen accumuleren
you all will accumulate
zullen accumuleren
they will accumulate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou accumuleren
I would accumulate
zou accumuleren
you would accumulate
zou accumuleren
he/she/it would accumulate
zouden accumuleren
we would accumulate
zouden accumuleren
you all would accumulate
zouden accumuleren
they would accumulate
Subjunctive mood
accumulere
I accumulate
accumulere
you accumulate
accumulere
he/she/it accumulate
accumulere
we accumulate
accumulere
you all accumulate
accumulere
they accumulate
Past perfect tense
had geaccumuleerd
I had accumulated
had geaccumuleerd
you had accumulated
had geaccumuleerd
he/she/it had accumulated
hadden geaccumuleerd
we had accumulated
hadden geaccumuleerd
you all had accumulated
hadden geaccumuleerd
they had accumulated
Future perf.
zal geaccumuleerd hebben
I will have accumulated
zal geaccumuleerd hebben
you will have accumulated
zal geaccumuleerd hebben
he/she/it will have accumulated
zullen geaccumuleerd hebben
we will have accumulated
zullen geaccumuleerd hebben
you all will have accumulated
zullen geaccumuleerd hebben
they will have accumulated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaccumuleerd hebben
I would have accumulated
zou geaccumuleerd hebben
you would have accumulated
zou geaccumuleerd hebben
he/she/it would have accumulated
zouden geaccumuleerd hebben
we would have accumulated
zouden geaccumuleerd hebben
you all would have accumulated
zouden geaccumuleerd hebben
they would have accumulated
Du
Ihr
Imperative mood
accumuleer
accumulate
accumuleert
accumulate

Examples of accumuleren

Example in DutchTranslation in English
-We moeten om te accumuleren speculeren.We must speculate to accumulate.
De drijvende zouteilanden lopen vast in de opkomende modder en accumuleren al snel tot één enkel eiland van zout, tien mijl breed.The floating salt islands run aground on the emerging mud and soon accumulate into a single island of salt, ten miles wide.
In heel Europa begon het bewijs van de vogeltrek te accumuleren.And across Europe, the evidence for bird migration started to accumulate.
Maar we moeten beginnen met indienen van deze klacht. Om een ​​rechterlijk bevel tot beschermen u tegen de 60.000 vraag en de rente het gaat te accumuleren.But we have to start by filing this complaint for injunctive relief to protect you from the 60,000 demand and the interest it's going to accumulate.
Men moet speculeren om te accumuleren.One has to speculate to accumulate.
Afval accumuleert, uiteindelijk stopt het met werken.Waste accumulates, eventually proves fatal to function.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'accumulate':

None found.
Learning languages?