Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Accapareren (to corner) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
accapareer
accapareert
accapareert
accapareren
accapareren
accapareren
Present perfect tense
heb geaccapareerd
hebt geaccapareerd
heeft geaccapareerd
hebben geaccapareerd
hebben geaccapareerd
hebben geaccapareerd
Past tense
accapareerde
accapareerde
accapareerde
accapareerden
accapareerden
accapareerden
Future tense
zal accapareren
zult accapareren
zal accapareren
zullen accapareren
zullen accapareren
zullen accapareren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou accapareren
zou accapareren
zou accapareren
zouden accapareren
zouden accapareren
zouden accapareren
Subjunctive mood
accaparere
accaparere
accaparere
accaparere
accaparere
accaparere
Past perfect tense
had geaccapareerd
had geaccapareerd
had geaccapareerd
hadden geaccapareerd
hadden geaccapareerd
hadden geaccapareerd
Future perf.
zal geaccapareerd hebben
zal geaccapareerd hebben
zal geaccapareerd hebben
zullen geaccapareerd hebben
zullen geaccapareerd hebben
zullen geaccapareerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaccapareerd hebben
zou geaccapareerd hebben
zou geaccapareerd hebben
zouden geaccapareerd hebben
zouden geaccapareerd hebben
zouden geaccapareerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
accapareer
accapareert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanstrijken
tally
aantuigen
do
aanzeulen
drag along
abaisseren
do
absolveren
absent honor
abstraheren
abstract
accelereren
accelerate
achteraanzitten
rear seating
achternageven
give chase
achternasturen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'corner':

None found.