Aanwaggelen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanwaggelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
waggel aan
I do
waggelt aan
you do
waggelt aan
he/she/it does
waggelen aan
we do
waggelen aan
you all do
waggelen aan
they do
Present perfect tense
ben aangewaggeld
I have done
bent aangewaggeld
you have done
is aangewaggeld
he/she/it has done
zijn aangewaggeld
we have done
zijn aangewaggeld
you all have done
zijn aangewaggeld
they have done
Past tense
waggelde aan
I did
waggelde aan
you did
waggelde aan
he/she/it did
waggelden aan
we did
waggelden aan
you all did
waggelden aan
they did
Future tense
zal aanwaggelen
I will do
zult aanwaggelen
you will do
zal aanwaggelen
he/she/it will do
zullen aanwaggelen
we will do
zullen aanwaggelen
you all will do
zullen aanwaggelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanwaggelen
I would do
zou aanwaggelen
you would do
zou aanwaggelen
he/she/it would do
zouden aanwaggelen
we would do
zouden aanwaggelen
you all would do
zouden aanwaggelen
they would do
Subjunctive mood
waggele aan
I do
waggele aan
you do
waggele aan
he/she/it do
waggele aan
we do
waggele aan
you all do
waggele aan
they do
Past perfect tense
was aangewaggeld
I had done
was aangewaggeld
you had done
was aangewaggeld
he/she/it had done
waren aangewaggeld
we had done
waren aangewaggeld
you all had done
waren aangewaggeld
they had done
Future perf.
zal aangewaggeld zijn
I will have done
zal aangewaggeld zijn
you will have done
zal aangewaggeld zijn
he/she/it will have done
zullen aangewaggeld zijn
we will have done
zullen aangewaggeld zijn
you all will have done
zullen aangewaggeld zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangewaggeld zijn
I would have done
zou aangewaggeld zijn
you would have done
zou aangewaggeld zijn
he/she/it would have done
zouden aangewaggeld zijn
we would have done
zouden aangewaggeld zijn
you all would have done
zouden aangewaggeld zijn
they would have done
Present bijzin tense
aanwaggel
I do
aanwaggelt
you do
aanwaggelt
he/she/it does
aanwaggelen
we do
aanwaggelen
you all do
aanwaggelen
they do
Past bijzin tense
aanwaggelde
I did
aanwaggelde
you did
aanwaggelde
he/she/it did
aanwaggelden
we did
aanwaggelden
you all did
aanwaggelden
they did
Future bijzin tense
zal aanwaggelen
I will do
zult aanwaggelen
you will do
zal aanwaggelen
he/she/it will do
zullen aanwaggelen
we will do
zullen aanwaggelen
you all will do
zullen aanwaggelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanwaggelen
I would do
zou aanwaggelen
you would do
zou aanwaggelen
he/she/it would do
zouden aanwaggelen
we would do
zouden aanwaggelen
you all would do
zouden aanwaggelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanwaggele
I do
aanwaggele
you do
aanwaggele
he/she/it do
aanwaggele
we do
aanwaggele
you all do
aanwaggele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
waggel aan
do
waggelt aan
do

Examples of aanwaggelen

Example in DutchTranslation in English
Maar omdat broer konijn klein is en niet sterk, moet hij zijn hoofd.. gebruiken in plaats van zijn voeten en dat ging hij doen, toen hij die ouwe broer beer hoorde aanwaggelen op de weg.Now, Brer Rabbit, bein' little and without much strength, he's supposed to use his head, 'stead o' his foots, and that sackly what he starting to do, when he hear ole

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanwandelen
walk up

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanrukken
hang around
aansterven
do
aantreden
do
aanvechten
challenge
aanvetten
fatten
aanvliegen
fly
aanwaaien
be carried by wind
aanwakkeren
do
aanzien
drag along
aanzoeten
sweeten

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?