Aanschakelen (to switch) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanschakelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schakel aan
I switch
schakelt aan
you switch
schakelt aan
he/she/it switches
schakelen aan
we switch
schakelen aan
you all switch
schakelen aan
they switch
Present perfect tense
heb aangeschakeld
I have switched
hebt aangeschakeld
you have switched
heeft aangeschakeld
he/she/it has switched
hebben aangeschakeld
we have switched
hebben aangeschakeld
you all have switched
hebben aangeschakeld
they have switched
Past tense
schakelde aan
I switched
schakelde aan
you switched
schakelde aan
he/she/it switched
schakelden aan
we switched
schakelden aan
you all switched
schakelden aan
they switched
Future tense
zal aanschakelen
I will switch
zult aanschakelen
you will switch
zal aanschakelen
he/she/it will switch
zullen aanschakelen
we will switch
zullen aanschakelen
you all will switch
zullen aanschakelen
they will switch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanschakelen
I would switch
zou aanschakelen
you would switch
zou aanschakelen
he/she/it would switch
zouden aanschakelen
we would switch
zouden aanschakelen
you all would switch
zouden aanschakelen
they would switch
Subjunctive mood
schakele aan
I switch
schakele aan
you switch
schakele aan
he/she/it switch
schakele aan
we switch
schakele aan
you all switch
schakele aan
they switch
Past perfect tense
had aangeschakeld
I had switched
had aangeschakeld
you had switched
had aangeschakeld
he/she/it had switched
hadden aangeschakeld
we had switched
hadden aangeschakeld
you all had switched
hadden aangeschakeld
they had switched
Future perf.
zal aangeschakeld hebben
I will have switched
zal aangeschakeld hebben
you will have switched
zal aangeschakeld hebben
he/she/it will have switched
zullen aangeschakeld hebben
we will have switched
zullen aangeschakeld hebben
you all will have switched
zullen aangeschakeld hebben
they will have switched
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeschakeld hebben
I would have switched
zou aangeschakeld hebben
you would have switched
zou aangeschakeld hebben
he/she/it would have switched
zouden aangeschakeld hebben
we would have switched
zouden aangeschakeld hebben
you all would have switched
zouden aangeschakeld hebben
they would have switched
Present bijzin tense
aanschakel
I switch
aanschakelt
you switch
aanschakelt
he/she/it switches
aanschakelen
we switch
aanschakelen
you all switch
aanschakelen
they switch
Past bijzin tense
aanschakelde
I switched
aanschakelde
you switched
aanschakelde
he/she/it switched
aanschakelden
we switched
aanschakelden
you all switched
aanschakelden
they switched
Future bijzin tense
zal aanschakelen
I will switch
zult aanschakelen
you will switch
zal aanschakelen
he/she/it will switch
zullen aanschakelen
we will switch
zullen aanschakelen
you all will switch
zullen aanschakelen
they will switch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanschakelen
I would switch
zou aanschakelen
you would switch
zou aanschakelen
he/she/it would switch
zouden aanschakelen
we would switch
zouden aanschakelen
you all would switch
zouden aanschakelen
they would switch
Subjunctive bijzin mood
aanschakele
I switch
aanschakele
you switch
aanschakele
he/she/it switch
aanschakele
we switch
aanschakele
you all switch
aanschakele
they switch
Du
Ihr
Imperative mood
schakel aan
switch
schakelt aan
switch

Examples of aanschakelen

Example in DutchTranslation in English
Het blijft zich maar weer aanschakelen!- It just keeps switching back on!

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aankruien
bring along in wheelbarrow
aanloden
do
aanplanten
post
aanristen
do
aanrukken
hang around
aanschaffen
purchase
aanscharrelen
come along
aanschoppen
do
aanschouwen
do
aanslijken
silt up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'switch':

None found.
Learning languages?