Aanporren (to arouse) conjugation

Dutch

Conjugation of aanporren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
por aan
I arouse
port aan
you arouse
port aan
he/she/it arouses
porren aan
we arouse
porren aan
you all arouse
porren aan
they arouse
Present perfect tense
heb aangepord
I have aroused
hebt aangepord
you have aroused
heeft aangepord
he/she/it has aroused
hebben aangepord
we have aroused
hebben aangepord
you all have aroused
hebben aangepord
they have aroused
Past tense
porde aan
I aroused
porde aan
you aroused
porde aan
he/she/it aroused
porden aan
we aroused
porden aan
you all aroused
porden aan
they aroused
Future tense
zal aanporren
I will arouse
zult aanporren
you will arouse
zal aanporren
he/she/it will arouse
zullen aanporren
we will arouse
zullen aanporren
you all will arouse
zullen aanporren
they will arouse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanporren
I would arouse
zou aanporren
you would arouse
zou aanporren
he/she/it would arouse
zouden aanporren
we would arouse
zouden aanporren
you all would arouse
zouden aanporren
they would arouse
Subjunctive mood
porre aan
I arouse
porre aan
you arouse
porre aan
he/she/it arouse
porre aan
we arouse
porre aan
you all arouse
porre aan
they arouse
Past perfect tense
had aangepord
I had aroused
had aangepord
you had aroused
had aangepord
he/she/it had aroused
hadden aangepord
we had aroused
hadden aangepord
you all had aroused
hadden aangepord
they had aroused
Future perf.
zal aangepord hebben
I will have aroused
zal aangepord hebben
you will have aroused
zal aangepord hebben
he/she/it will have aroused
zullen aangepord hebben
we will have aroused
zullen aangepord hebben
you all will have aroused
zullen aangepord hebben
they will have aroused
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangepord hebben
I would have aroused
zou aangepord hebben
you would have aroused
zou aangepord hebben
he/she/it would have aroused
zouden aangepord hebben
we would have aroused
zouden aangepord hebben
you all would have aroused
zouden aangepord hebben
they would have aroused
Present bijzin tense
aanpor
I arouse
aanport
you arouse
aanport
he/she/it arouses
aanporren
we arouse
aanporren
you all arouse
aanporren
they arouse
Past bijzin tense
aanporde
I aroused
aanporde
you aroused
aanporde
he/she/it aroused
aanporden
we aroused
aanporden
you all aroused
aanporden
they aroused
Future bijzin tense
zal aanporren
I will arouse
zult aanporren
you will arouse
zal aanporren
he/she/it will arouse
zullen aanporren
we will arouse
zullen aanporren
you all will arouse
zullen aanporren
they will arouse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanporren
I would arouse
zou aanporren
you would arouse
zou aanporren
he/she/it would arouse
zouden aanporren
we would arouse
zouden aanporren
you all would arouse
zouden aanporren
they would arouse
Subjunctive bijzin mood
aanporre
I arouse
aanporre
you arouse
aanporre
he/she/it arouse
aanporre
we arouse
aanporre
you all arouse
aanporre
they arouse
Du
Ihr
Imperative mood
por aan
arouse
port aan
arouse

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanblikken
do
aaneenblijven
keep together
aankloten
do
aankoersen
do
aanlonken
ogle
aanpassen
adapt
aanploegen
do
aanpoten
hurry up
aanrazen
do
aanschroeven
screw

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'arouse':

None found.
Learning languages?