Aanglimmen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aanglimmen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
glim aan
I do
glimt aan
you do
glimt aan
he/she/it does
glimmen aan
we do
glimmen aan
you all do
glimmen aan
they do
Present perfect tense
heb aangeglommen
I have done
hebt aangeglommen
you have done
heeft aangeglommen
he/she/it has done
hebben aangeglommen
we have done
hebben aangeglommen
you all have done
hebben aangeglommen
they have done
Past tense
glom aan
I did
glom aan
you did
glom aan
he/she/it did
glommen aan
we did
glommen aan
you all did
glommen aan
they did
Future tense
zal aanglimmen
I will do
zult aanglimmen
you will do
zal aanglimmen
he/she/it will do
zullen aanglimmen
we will do
zullen aanglimmen
you all will do
zullen aanglimmen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanglimmen
I would do
zou aanglimmen
you would do
zou aanglimmen
he/she/it would do
zouden aanglimmen
we would do
zouden aanglimmen
you all would do
zouden aanglimmen
they would do
Subjunctive mood
glimme aan
I do
glimme aan
you do
glimme aan
he/she/it do
glimme aan
we do
glimme aan
you all do
glimme aan
they do
Past perfect tense
had aangeglommen
I had done
had aangeglommen
you had done
had aangeglommen
he/she/it had done
hadden aangeglommen
we had done
hadden aangeglommen
you all had done
hadden aangeglommen
they had done
Future perf.
zal aangeglommen hebben
I will have done
zal aangeglommen hebben
you will have done
zal aangeglommen hebben
he/she/it will have done
zullen aangeglommen hebben
we will have done
zullen aangeglommen hebben
you all will have done
zullen aangeglommen hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeglommen hebben
I would have done
zou aangeglommen hebben
you would have done
zou aangeglommen hebben
he/she/it would have done
zouden aangeglommen hebben
we would have done
zouden aangeglommen hebben
you all would have done
zouden aangeglommen hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanglim
I do
aanglimt
you do
aanglimt
he/she/it does
aanglimmen
we do
aanglimmen
you all do
aanglimmen
they do
Past bijzin tense
aanglom
I did
aanglom
you did
aanglom
he/she/it did
aanglommen
we did
aanglommen
you all did
aanglommen
they did
Future bijzin tense
zal aanglimmen
I will do
zult aanglimmen
you will do
zal aanglimmen
he/she/it will do
zullen aanglimmen
we will do
zullen aanglimmen
you all will do
zullen aanglimmen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanglimmen
I would do
zou aanglimmen
you would do
zou aanglimmen
he/she/it would do
zouden aanglimmen
we would do
zouden aanglimmen
you all would do
zouden aanglimmen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanglimme
I do
aanglimme
you do
aanglimme
he/she/it do
aanglimme
we do
aanglimme
you all do
aanglimme
they do
Du
Ihr
Imperative mood
glim aan
do
glimt aan
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aangrimmen
do
aangrommen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?