Conjugation
Etymology
Blog
Courses
Get a Dutch Tutor
Conjugation
Etymology
Blog
aaneenbinden
to press
Conjugation
Details
Looking for learning resources?
Study with our courses!
Get a full course →
Conjugation
of
aaneenbinden
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bind aaneen
I press
bindt aaneen
you press
bindt aaneen
he/she/it presses
binden aaneen
we press
binden aaneen
you all press
binden aaneen
they press
Present perfect tense
heb aaneengebonden
I have pressed
hebt aaneengebonden
you have pressed
heeft aaneengebonden
he/she/it has pressed
hebben aaneengebonden
we have pressed
hebben aaneengebonden
you all have pressed
hebben aaneengebonden
they have pressed
Past tense
bond aaneen
I pressed
bond aaneen
you pressed
bond aaneen
he/she/it pressed
bonden aaneen
we pressed
bonden aaneen
you all pressed
bonden aaneen
they pressed
Future tense
zal aaneenbinden
I will press
zult aaneenbinden
you will press
zal aaneenbinden
he/she/it will press
zullen aaneenbinden
we will press
zullen aaneenbinden
you all will press
zullen aaneenbinden
they will press
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aaneenbinden
I would press
zou aaneenbinden
you would press
zou aaneenbinden
he/she/it would press
zouden aaneenbinden
we would press
zouden aaneenbinden
you all would press
zouden aaneenbinden
they would press
Subjunctive mood
binde aaneen
I press
binde aaneen
you press
binde aaneen
he/she/it press
binde aaneen
we press
binde aaneen
you all press
binde aaneen
they press
Past perfect tense
had aaneengebonden
I had pressed
had aaneengebonden
you had pressed
had aaneengebonden
he/she/it had pressed
hadden aaneengebonden
we had pressed
hadden aaneengebonden
you all had pressed
hadden aaneengebonden
they had pressed
Future perf.
zal aaneengebonden hebben
I will have pressed
zal aaneengebonden hebben
you will have pressed
zal aaneengebonden hebben
he/she/it will have pressed
zullen aaneengebonden hebben
we will have pressed
zullen aaneengebonden hebben
you all will have pressed
zullen aaneengebonden hebben
they will have pressed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aaneengebonden hebben
I would have pressed
zou aaneengebonden hebben
you would have pressed
zou aaneengebonden hebben
he/she/it would have pressed
zouden aaneengebonden hebben
we would have pressed
zouden aaneengebonden hebben
you all would have pressed
zouden aaneengebonden hebben
they would have pressed
Present bijzin tense
aaneenbind
I press
aaneenbindt
you press
aaneenbindt
he/she/it presses
aaneenbinden
we press
aaneenbinden
you all press
aaneenbinden
they press
Past bijzin tense
aaneenbond
I pressed
aaneenbond
you pressed
aaneenbond
he/she/it pressed
aaneenbonden
we pressed
aaneenbonden
you all pressed
aaneenbonden
they pressed
Future bijzin tense
zal aaneenbinden
I will press
zult aaneenbinden
you will press
zal aaneenbinden
he/she/it will press
zullen aaneenbinden
we will press
zullen aaneenbinden
you all will press
zullen aaneenbinden
they will press
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aaneenbinden
I would press
zou aaneenbinden
you would press
zou aaneenbinden
he/she/it would press
zouden aaneenbinden
we would press
zouden aaneenbinden
you all would press
zouden aaneenbinden
they would press
Subjunctive bijzin mood
aaneenbinde
I press
aaneenbinde
you press
aaneenbinde
he/she/it press
aaneenbinde
we press
aaneenbinde
you all press
aaneenbinde
they press
Du
Ihr
Imperative mood
bind aaneen
press
bindt aaneen
press
Further details about this page
LOCATION
Cooljugator
/
Dutch
/
aaneenbinden
Back to Top