Aanbriesen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aanbriesen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bries aan
I do
briest aan
you do
briest aan
he/she/it does
briesen aan
we do
briesen aan
you all do
briesen aan
they do
Present perfect tense
heb aangebriest
I have done
hebt aangebriest
you have done
heeft aangebriest
he/she/it has done
hebben aangebriest
we have done
hebben aangebriest
you all have done
hebben aangebriest
they have done
Past tense
brieste aan
I did
brieste aan
you did
brieste aan
he/she/it did
briesten aan
we did
briesten aan
you all did
briesten aan
they did
Future tense
zal aanbriesen
I will do
zult aanbriesen
you will do
zal aanbriesen
he/she/it will do
zullen aanbriesen
we will do
zullen aanbriesen
you all will do
zullen aanbriesen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanbriesen
I would do
zou aanbriesen
you would do
zou aanbriesen
he/she/it would do
zouden aanbriesen
we would do
zouden aanbriesen
you all would do
zouden aanbriesen
they would do
Subjunctive mood
briese aan
I do
briese aan
you do
briese aan
he/she/it do
briese aan
we do
briese aan
you all do
briese aan
they do
Past perfect tense
had aangebriest
I had done
had aangebriest
you had done
had aangebriest
he/she/it had done
hadden aangebriest
we had done
hadden aangebriest
you all had done
hadden aangebriest
they had done
Future perf.
zal aangebriest hebben
I will have done
zal aangebriest hebben
you will have done
zal aangebriest hebben
he/she/it will have done
zullen aangebriest hebben
we will have done
zullen aangebriest hebben
you all will have done
zullen aangebriest hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangebriest hebben
I would have done
zou aangebriest hebben
you would have done
zou aangebriest hebben
he/she/it would have done
zouden aangebriest hebben
we would have done
zouden aangebriest hebben
you all would have done
zouden aangebriest hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanbries
I do
aanbriest
you do
aanbriest
he/she/it does
aanbriesen
we do
aanbriesen
you all do
aanbriesen
they do
Past bijzin tense
aanbrieste
I did
aanbrieste
you did
aanbrieste
he/she/it did
aanbriesten
we did
aanbriesten
you all did
aanbriesten
they did
Future bijzin tense
zal aanbriesen
I will do
zult aanbriesen
you will do
zal aanbriesen
he/she/it will do
zullen aanbriesen
we will do
zullen aanbriesen
you all will do
zullen aanbriesen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanbriesen
I would do
zou aanbriesen
you would do
zou aanbriesen
he/she/it would do
zouden aanbriesen
we would do
zouden aanbriesen
you all would do
zouden aanbriesen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanbriese
I do
aanbriese
you do
aanbriese
he/she/it do
aanbriese
we do
aanbriese
you all do
aanbriese
they do
Du
Ihr
Imperative mood
bries aan
do
briest aan
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbrassen
do
aanbruisen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanbelangen
concern
aanbermen
do
aanblazen
bark at
aanbrengen
install
aanbruisen
do
aandammen
do
aaneenflansen
join haphazardly
aaneenkleven
stick together
zwepen
encourage
zwermen
swarm

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?