Inpikken (to pinch) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of inpikken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pik in
I pinch
pikt in
you pinch
pikt in
he/she/it pinches
pikken in
we pinch
pikken in
you all pinch
pikken in
they pinch
Present perfect tense
heb ingepikt
I have pinched
hebt ingepikt
you have pinched
heeft ingepikt
he/she/it has pinched
hebben ingepikt
we have pinched
hebben ingepikt
you all have pinched
hebben ingepikt
they have pinched
Past tense
pikte in
I pinched
pikte in
you pinched
pikte in
he/she/it pinched
pikten in
we pinched
pikten in
you all pinched
pikten in
they pinched
Future tense
zal inpikken
I will pinch
zult inpikken
you will pinch
zal inpikken
he/she/it will pinch
zullen inpikken
we will pinch
zullen inpikken
you all will pinch
zullen inpikken
they will pinch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou inpikken
I would pinch
zou inpikken
you would pinch
zou inpikken
he/she/it would pinch
zouden inpikken
we would pinch
zouden inpikken
you all would pinch
zouden inpikken
they would pinch
Subjunctive mood
pikke in
I pinch
pikke in
you pinch
pikke in
he/she/it pinch
pikke in
we pinch
pikke in
you all pinch
pikke in
they pinch
Past perfect tense
had ingepikt
I had pinched
had ingepikt
you had pinched
had ingepikt
he/she/it had pinched
hadden ingepikt
we had pinched
hadden ingepikt
you all had pinched
hadden ingepikt
they had pinched
Future perf.
zal ingepikt hebben
I will have pinched
zal ingepikt hebben
you will have pinched
zal ingepikt hebben
he/she/it will have pinched
zullen ingepikt hebben
we will have pinched
zullen ingepikt hebben
you all will have pinched
zullen ingepikt hebben
they will have pinched
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ingepikt hebben
I would have pinched
zou ingepikt hebben
you would have pinched
zou ingepikt hebben
he/she/it would have pinched
zouden ingepikt hebben
we would have pinched
zouden ingepikt hebben
you all would have pinched
zouden ingepikt hebben
they would have pinched
Present bijzin tense
inpik
I pinch
inpikt
you pinch
inpikt
he/she/it pinches
inpikken
we pinch
inpikken
you all pinch
inpikken
they pinch
Past bijzin tense
inpikte
I pinched
inpikte
you pinched
inpikte
he/she/it pinched
inpikten
we pinched
inpikten
you all pinched
inpikten
they pinched
Future bijzin tense
zal inpikken
I will pinch
zult inpikken
you will pinch
zal inpikken
he/she/it will pinch
zullen inpikken
we will pinch
zullen inpikken
you all will pinch
zullen inpikken
they will pinch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou inpikken
I would pinch
zou inpikken
you would pinch
zou inpikken
he/she/it would pinch
zouden inpikken
we would pinch
zouden inpikken
you all would pinch
zouden inpikken
they would pinch
Subjunctive bijzin mood
inpikke
I pinch
inpikke
you pinch
inpikke
he/she/it pinch
inpikke
we pinch
inpikke
you all pinch
inpikke
they pinch
Du
Ihr
Imperative mood
pik in
pinch
pikt in
pinch

Examples of inpikken

Example in DutchTranslation in English
En niet meer andere mensen vriendjes inpikken.And no more pinching other people's boyfriends.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afpikken
do
bepikken
do
inbakken
do
indekken
hedge
indikken
thicken
inhakken
slash
inkakken
do
inlokken
lure you into
inpakken
pack up
inpekken
do
inperken
constrain
inrukken
do
intikken
do
inzakken
sag
oppikken
pick

Similar but longer

inprikken
punch

Random

inklimmen
climb into
inklinken
do
inloten
do
inmaken
pickle
inmetsen
do
innoveren
innovate
inoliën
oil
inpersen
emboss
inplakken
paste
inruilen
schedule

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pinch':

None found.
Learning languages?