Uitvriezen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of uitvriezen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
vries uit
I do
vriest uit
you do
vriest uit
he/she/it does
vriezen uit
we do
vriezen uit
you all do
vriezen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgevroren
I have done
hebt uitgevroren
you have done
heeft uitgevroren
he/she/it has done
hebben uitgevroren
we have done
hebben uitgevroren
you all have done
hebben uitgevroren
they have done
Past tense
vroor uit
I did
vroor uit
you did
vroor uit
he/she/it did
vroren uit
we did
vroren uit
you all did
vroren uit
they did
Future tense
zal uitvriezen
I will do
zult uitvriezen
you will do
zal uitvriezen
he/she/it will do
zullen uitvriezen
we will do
zullen uitvriezen
you all will do
zullen uitvriezen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitvriezen
I would do
zou uitvriezen
you would do
zou uitvriezen
he/she/it would do
zouden uitvriezen
we would do
zouden uitvriezen
you all would do
zouden uitvriezen
they would do
Subjunctive mood
vrieze uit
I do
vrieze uit
you do
vrieze uit
he/she/it do
vrieze uit
we do
vrieze uit
you all do
vrieze uit
they do
Past perfect tense
had uitgevroren
I had done
had uitgevroren
you had done
had uitgevroren
he/she/it had done
hadden uitgevroren
we had done
hadden uitgevroren
you all had done
hadden uitgevroren
they had done
Future perf.
zal uitgevroren hebben
I will have done
zal uitgevroren hebben
you will have done
zal uitgevroren hebben
he/she/it will have done
zullen uitgevroren hebben
we will have done
zullen uitgevroren hebben
you all will have done
zullen uitgevroren hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgevroren hebben
I would have done
zou uitgevroren hebben
you would have done
zou uitgevroren hebben
he/she/it would have done
zouden uitgevroren hebben
we would have done
zouden uitgevroren hebben
you all would have done
zouden uitgevroren hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitvries
I do
uitvriest
you do
uitvriest
he/she/it does
uitvriezen
we do
uitvriezen
you all do
uitvriezen
they do
Past bijzin tense
uitvroor
I did
uitvroor
you did
uitvroor
he/she/it did
uitvroren
we did
uitvroren
you all did
uitvroren
they did
Future bijzin tense
zal uitvriezen
I will do
zult uitvriezen
you will do
zal uitvriezen
he/she/it will do
zullen uitvriezen
we will do
zullen uitvriezen
you all will do
zullen uitvriezen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitvriezen
I would do
zou uitvriezen
you would do
zou uitvriezen
he/she/it would do
zouden uitvriezen
we would do
zouden uitvriezen
you all would do
zouden uitvriezen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitvrieze
I do
uitvrieze
you do
uitvrieze
he/she/it do
uitvrieze
we do
uitvrieze
you all do
uitvrieze
they do
Du
Ihr
Imperative mood
vries uit
do
vriest uit
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitschudden
shake
uitspringen
pronounce
uitspuwen
spit out
uitstijgen
alight
uitverkopen
sell out
uitvoegen
grout
uitvreten
be up to
uitwaaien
do
uitzenden
emit
uitzien
look

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?