Troebleren (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of troebleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
troebleer
I do
troebleert
you do
troebleert
he/she/it does
troebleren
we do
troebleren
you all do
troebleren
they do
Present perfect tense
heb getroebleerd
I have done
hebt getroebleerd
you have done
heeft getroebleerd
he/she/it has done
hebben getroebleerd
we have done
hebben getroebleerd
you all have done
hebben getroebleerd
they have done
Past tense
troebleerde
I did
troebleerde
you did
troebleerde
he/she/it did
troebleerden
we did
troebleerden
you all did
troebleerden
they did
Future tense
zal troebleren
I will do
zult troebleren
you will do
zal troebleren
he/she/it will do
zullen troebleren
we will do
zullen troebleren
you all will do
zullen troebleren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou troebleren
I would do
zou troebleren
you would do
zou troebleren
he/she/it would do
zouden troebleren
we would do
zouden troebleren
you all would do
zouden troebleren
they would do
Subjunctive mood
troeblere
I do
troeblere
you do
troeblere
he/she/it do
troeblere
we do
troeblere
you all do
troeblere
they do
Past perfect tense
had getroebleerd
I had done
had getroebleerd
you had done
had getroebleerd
he/she/it had done
hadden getroebleerd
we had done
hadden getroebleerd
you all had done
hadden getroebleerd
they had done
Future perf.
zal getroebleerd hebben
I will have done
zal getroebleerd hebben
you will have done
zal getroebleerd hebben
he/she/it will have done
zullen getroebleerd hebben
we will have done
zullen getroebleerd hebben
you all will have done
zullen getroebleerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getroebleerd hebben
I would have done
zou getroebleerd hebben
you would have done
zou getroebleerd hebben
he/she/it would have done
zouden getroebleerd hebben
we would have done
zouden getroebleerd hebben
you all would have done
zouden getroebleerd hebben
they would have done
Du
Ihr
Imperative mood
troebleer
do
troebleert
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

toonzetten
tone set
totaliseren
totalize
translateren
translate
trillen
vibrate
trivialiseren
trivialize
troetelen
cuddle
trompetten
trumpet
tuinieren
garden
tuiten
tingle
uitademen
exhale

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?