Zeulen (to lug) conjugation

Dutch
7 examples

Conjugation of zeulen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zeul
I lug
zeult
you lug
zeult
he/she/it lugs
zeulen
we lug
zeulen
you all lug
zeulen
they lug
Present perfect tense
heb gezeuld
I have lugged
hebt gezeuld
you have lugged
heeft gezeuld
he/she/it has lugged
hebben gezeuld
we have lugged
hebben gezeuld
you all have lugged
hebben gezeuld
they have lugged
Past tense
zeulde
I lugged
zeulde
you lugged
zeulde
he/she/it lugged
zeulden
we lugged
zeulden
you all lugged
zeulden
they lugged
Future tense
zal zeulen
I will lug
zult zeulen
you will lug
zal zeulen
he/she/it will lug
zullen zeulen
we will lug
zullen zeulen
you all will lug
zullen zeulen
they will lug
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou zeulen
I would lug
zou zeulen
you would lug
zou zeulen
he/she/it would lug
zouden zeulen
we would lug
zouden zeulen
you all would lug
zouden zeulen
they would lug
Subjunctive mood
zeule
I lug
zeule
you lug
zeule
he/she/it lug
zeule
we lug
zeule
you all lug
zeule
they lug
Past perfect tense
had gezeuld
I had lugged
had gezeuld
you had lugged
had gezeuld
he/she/it had lugged
hadden gezeuld
we had lugged
hadden gezeuld
you all had lugged
hadden gezeuld
they had lugged
Future perf.
zal gezeuld hebben
I will have lugged
zal gezeuld hebben
you will have lugged
zal gezeuld hebben
he/she/it will have lugged
zullen gezeuld hebben
we will have lugged
zullen gezeuld hebben
you all will have lugged
zullen gezeuld hebben
they will have lugged
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gezeuld hebben
I would have lugged
zou gezeuld hebben
you would have lugged
zou gezeuld hebben
he/she/it would have lugged
zouden gezeuld hebben
we would have lugged
zouden gezeuld hebben
you all would have lugged
zouden gezeuld hebben
they would have lugged
Du
Ihr
Imperative mood
zeul
lug
zeult
lug

Examples of zeulen

Example in DutchTranslation in English
- Je weet wel, je wilt er niet mee zeulen.You know, you don't want to lug it around.
Danny, ik weet dat je al een miljoen versterkers moet zeulen. Ik doe dit.All right, Danny, cut the "mister" crap, and you got like a million amps to lug.
En maar zeulen met die meubelen. Maar Theis is de man die naar huis gaat naar z'n vrouw en kinderen.You lug some piece of furniture but Theis is the one who goes home to the wife and kids.
Het hele weekend met zware dozen zeulen?Wait. You mean we have to lug heavy boxes all weekend?
Hoe wil je die cadeaus naar de fabriek zeulen?How will you lug the gifts to Mom's factory?
Je zeult jouw spullen al de hele week heen en weer naar mijn huis toe, dus dit het minste wat ik kan doen.Well, you've been lugging your stuff back and forth to my place all week, so, it's the least I could do.
Waarom komt het nu pas bij me op, nadat we dit ding door het park hebben gezeuld? We hadden magie kunnen gebruiken.Why does it occur to me only after we've lugged this thing across the park we could've used magic?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beulen
do
heulen
do
zeggen
say
zeiken
whine
zeilen
sail
zenden
leather
zengen
scorch
zetten
put
zeuren
whine
zoelen
do
zullen
shall
zwelen
do

Similar but longer

afzeulen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'lug':

None found.
Learning languages?