Terugzenden (to return) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of terugzenden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zend terug
I return
zendt terug
you return
zendt terug
he/she/it returns
zenden terug
we return
zenden terug
you all return
zenden terug
they return
Present perfect tense
heb teruggezonden
I have returned
hebt teruggezonden
you have returned
heeft teruggezonden
he/she/it has returned
hebben teruggezonden
we have returned
hebben teruggezonden
you all have returned
hebben teruggezonden
they have returned
Past tense
zond terug
I returned
zond terug
you returned
zond terug
he/she/it returned
zonden terug
we returned
zonden terug
you all returned
zonden terug
they returned
Future tense
zal terugzenden
I will return
zult terugzenden
you will return
zal terugzenden
he/she/it will return
zullen terugzenden
we will return
zullen terugzenden
you all will return
zullen terugzenden
they will return
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugzenden
I would return
zou terugzenden
you would return
zou terugzenden
he/she/it would return
zouden terugzenden
we would return
zouden terugzenden
you all would return
zouden terugzenden
they would return
Subjunctive mood
zende terug
I return
zende terug
you return
zende terug
he/she/it return
zende terug
we return
zende terug
you all return
zende terug
they return
Past perfect tense
had teruggezonden
I had returned
had teruggezonden
you had returned
had teruggezonden
he/she/it had returned
hadden teruggezonden
we had returned
hadden teruggezonden
you all had returned
hadden teruggezonden
they had returned
Future perf.
zal teruggezonden hebben
I will have returned
zal teruggezonden hebben
you will have returned
zal teruggezonden hebben
he/she/it will have returned
zullen teruggezonden hebben
we will have returned
zullen teruggezonden hebben
you all will have returned
zullen teruggezonden hebben
they will have returned
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggezonden hebben
I would have returned
zou teruggezonden hebben
you would have returned
zou teruggezonden hebben
he/she/it would have returned
zouden teruggezonden hebben
we would have returned
zouden teruggezonden hebben
you all would have returned
zouden teruggezonden hebben
they would have returned
Present bijzin tense
terugzend
I return
terugzendt
you return
terugzendt
he/she/it returns
terugzenden
we return
terugzenden
you all return
terugzenden
they return
Past bijzin tense
terugzond
I returned
terugzond
you returned
terugzond
he/she/it returned
terugzonden
we returned
terugzonden
you all returned
terugzonden
they returned
Future bijzin tense
zal terugzenden
I will return
zult terugzenden
you will return
zal terugzenden
he/she/it will return
zullen terugzenden
we will return
zullen terugzenden
you all will return
zullen terugzenden
they will return
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugzenden
I would return
zou terugzenden
you would return
zou terugzenden
he/she/it would return
zouden terugzenden
we would return
zouden terugzenden
you all would return
zouden terugzenden
they would return
Subjunctive bijzin mood
terugzende
I return
terugzende
you return
terugzende
he/she/it return
terugzende
we return
terugzende
you all return
terugzende
they return
Du
Ihr
Imperative mood
zend terug
return
zendt terug
return

Examples of terugzenden

Example in DutchTranslation in English
Vertel me alsjeblieft dat je niet verdrietig bent over het terugzenden van de babykleertjes.Please tell me you're not upset about returning the baby clothes.
Ik heb geregeld dat Mary's brieven teruggezonden werden, de zegels intact.I've already arranged for Mary's letters to be returned to them, seals intact.
Het lijkt dat al mijn zonden terug zijn gekomen, net zoals jij.Oh, it seems all my sins have returned to me...

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

terugvinden
retrieve
terugzeggen
answer back
terugzetten
reset

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

stiefelen
bull stacking
teruglopen
read back
terugmarcheren
march back
terugschelden
back scold
terugtrappen
back stairs
terugtreden
withdraw
terugvoeren
lead back
terugzeggen
answer back
terugzetten
reset
tikken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'return':

None found.
Learning languages?