Opzien (to swell) conjugation

Dutch

Conjugation of opzien

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zie op
I swell
ziet op
you swell
ziet op
he/she/it swells
zien op
we swell
zien op
you all swell
zien op
they swell
Present perfect tense
heb opgezien
I have swollen
hebt opgezien
you have swollen
heeft opgezien
he/she/it has swollen
hebben opgezien
we have swollen
hebben opgezien
you all have swollen
hebben opgezien
they have swollen
Past tense
zag op
I swelled
zag op
you swelled
zag op
he/she/it swelled
zagen op
we swelled
zagen op
you all swelled
zagen op
they swelled
Future tense
zal opzien
I will swell
zult opzien
you will swell
zal opzien
he/she/it will swell
zullen opzien
we will swell
zullen opzien
you all will swell
zullen opzien
they will swell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opzien
I would swell
zou opzien
you would swell
zou opzien
he/she/it would swell
zouden opzien
we would swell
zouden opzien
you all would swell
zouden opzien
they would swell
Subjunctive mood
zie op
I swell
zie op
you swell
zie op
he/she/it swell
zie op
we swell
zie op
you all swell
zie op
they swell
Past perfect tense
had opgezien
I had swollen
had opgezien
you had swollen
had opgezien
he/she/it had swollen
hadden opgezien
we had swollen
hadden opgezien
you all had swollen
hadden opgezien
they had swollen
Future perf.
zal opgezien hebben
I will have swollen
zal opgezien hebben
you will have swollen
zal opgezien hebben
he/she/it will have swollen
zullen opgezien hebben
we will have swollen
zullen opgezien hebben
you all will have swollen
zullen opgezien hebben
they will have swollen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgezien hebben
I would have swollen
zou opgezien hebben
you would have swollen
zou opgezien hebben
he/she/it would have swollen
zouden opgezien hebben
we would have swollen
zouden opgezien hebben
you all would have swollen
zouden opgezien hebben
they would have swollen
Present bijzin tense
opzie
I swell
opziet
you swell
opziet
he/she/it swells
opzien
we swell
opzien
you all swell
opzien
they swell
Past bijzin tense
opzag
I swelled
opzag
you swelled
opzag
he/she/it swelled
opzagen
we swelled
opzagen
you all swelled
opzagen
they swelled
Future bijzin tense
zal opzien
I will swell
zult opzien
you will swell
zal opzien
he/she/it will swell
zullen opzien
we will swell
zullen opzien
you all will swell
zullen opzien
they will swell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opzien
I would swell
zou opzien
you would swell
zou opzien
he/she/it would swell
zouden opzien
we would swell
zouden opzien
you all would swell
zouden opzien
they would swell
Subjunctive bijzin mood
opzie
I swell
opzie
you swell
opzie
he/she/it swell
opzie
we swell
opzie
you all swell
opzie
they swell
Du
Ihr
Imperative mood
zie op
swell
ziet op
swell

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afzien
abandon a plan
bezien
inspire
inzien
have a look at
nazien
audit
omzien
look back
opdoen
loom
openen
open
opeten
eat

Similar but longer

opzitten
sit up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'swell':

None found.
Learning languages?