Insisteren (to insist) conjugation

Dutch

Conjugation of insisteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
insisteer
I insist
insisteert
you insist
insisteert
he/she/it insists
insisteren
we insist
insisteren
you all insist
insisteren
they insist
Present perfect tense
heb geïnsisteerd
I have insisted
hebt geïnsisteerd
you have insisted
heeft geïnsisteerd
he/she/it has insisted
hebben geïnsisteerd
we have insisted
hebben geïnsisteerd
you all have insisted
hebben geïnsisteerd
they have insisted
Past tense
insisteerde
I insisted
insisteerde
you insisted
insisteerde
he/she/it insisted
insisteerden
we insisted
insisteerden
you all insisted
insisteerden
they insisted
Future tense
zal insisteren
I will insist
zult insisteren
you will insist
zal insisteren
he/she/it will insist
zullen insisteren
we will insist
zullen insisteren
you all will insist
zullen insisteren
they will insist
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou insisteren
I would insist
zou insisteren
you would insist
zou insisteren
he/she/it would insist
zouden insisteren
we would insist
zouden insisteren
you all would insist
zouden insisteren
they would insist
Subjunctive mood
insistere
I insist
insistere
you insist
insistere
he/she/it insist
insistere
we insist
insistere
you all insist
insistere
they insist
Past perfect tense
had geïnsisteerd
I had insisted
had geïnsisteerd
you had insisted
had geïnsisteerd
he/she/it had insisted
hadden geïnsisteerd
we had insisted
hadden geïnsisteerd
you all had insisted
hadden geïnsisteerd
they had insisted
Future perf.
zal geïnsisteerd hebben
I will have insisted
zal geïnsisteerd hebben
you will have insisted
zal geïnsisteerd hebben
he/she/it will have insisted
zullen geïnsisteerd hebben
we will have insisted
zullen geïnsisteerd hebben
you all will have insisted
zullen geïnsisteerd hebben
they will have insisted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïnsisteerd hebben
I would have insisted
zou geïnsisteerd hebben
you would have insisted
zou geïnsisteerd hebben
he/she/it would have insisted
zouden geïnsisteerd hebben
we would have insisted
zouden geïnsisteerd hebben
you all would have insisted
zouden geïnsisteerd hebben
they would have insisted
Du
Ihr
Imperative mood
insisteer
insist
insisteert
insist

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

assisteren
assist
desisteren
do
insinueren
insinuate
investeren
invert
resisteren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

inlijsten
frame
inperken
constrain
inprenten
impress
inrijden
run in
inschatten
assess
insemineren
tip off
insinueren
insinuate
inslaan
smash
inslorpen
do
instaan
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'insist':

None found.
Learning languages?